noeg te verwaarlozen. Maar zelfs indien een ster een gro-
te eigenbeweging heeft is het resultaat daarvan pas over
een periode van honderden jaren merkbaar.
Het belangrijkste probleem wordt veroorzaakt doordat het
graadnet van de sterrenhemel langzaam verschuift. We
dienen te beseffen dat het hemelse graadnet in wezen een
projektie is van het geograftsehe equivalent; de hemel-
equator bevindt zieh in het vlak van de evenaar, en de
hemelpolen zijn de punten aan de hemel die in het ver-
lengde van de aardas liggen. En daar hebben we het pro
bleem. Hoewel de aardas zijn hoek van ongeveer 23V20
met het vlak van de baan om de zon behoudt, beschrijft
hij ruimtelijk gezien een cirkelvormige baan om de pool
van dat baanvlak, in 25.800 jaar. Door deze beweging die
precessie wordt genoemd, verplaatst 00k de hemelpoot
zieh längs een cirkelvormige baan, met een straal van
231/2° om de eclipticapool en dat betekent dat het hele
koördinatennet meebeweegt. Om nu verwarring over posi-
ties te voorkomen worden in de astronomie 'standaard-
epochs' gebruikt. In het voorgaande gedeelte zijn enkele
atlastitels genoemd met de toevoeging 1950.0. Dat bete
kent dat alle posities in die atlas betrekking hebben op
het jaar 1950, en om precies te zijn 1 januari 1950. De
toevoeging .0 is een decimaalteken, en 1950.5 zou dus be
te kenen 1 juli 1950.
Eigen werk
AI vele jaren ben ik zelf geinteresseerd in de hemelkarto-
grafie en in 1977 ben ik begonnen met het vervaardigen
van een atlas met sterren tot magnitude 6,5, voor het
epoch 1950.0. Hoewel ik het werk uit pure liefhebberij
begon, besloot ik, nadat de vijf kaarten in 1978 gereed
waren, het werk aan te bieden voor publikatie. De kaar
ten werden opgenomen in de Encyclopedia of Astronomy,
onder redaktie van Colin Ronan (Hamlyn, London, 1979).
Ik ontving diverse positieve reakties op mijn werk, en de
British Astronomical Association (BAA) vroeg toestem-
ming om de vijf kaarten als losse atlas te publiceren. Dat
gebeurde in 1981, onder de titel B.A.A. Star Charts. Aan-
gemoedigd door dit eerste sukses was ik inmiddels begon
nen, nog steeds in mijn vrije tijd, aan een grotere atlas.
Geinspireerd door het werk van dr Antonfn Becvar begon
ik aan een atlas voor het nieuwe epoch 2000.0, met
43.000 sterren tot magnitude 8,0 en ongeveer 2500 andere
Objekten. Toen na 18 maanden het werk meer dan voor
de helft gereed was, heb ik op advies van de British
Astronomical Association kontakt gezocht met de Ameri-
kaanse uitgever van de atlassen van Becvar. Binnen een
maand werd een kontrakt opgemaakt voor de publikatie
van mijn atlas onder de titel Sky Atlas 2000.0, en werd
het mij snel duidelijk dat het de bedoeling was het werk
uit te geven als opvolger van Atlas Coeli 1950.0.
In februari 1981 was het werk gereed en het verscheen in
juni van dat jaar in twee verschillende zwart/wit edities;
de 'Desk Edition' met zwarte sterren op witte achtergrond
en een 'Field Edition' met witte sterren op een zwart veld
(figuur 7).
Er werd mij gevraagd de lithografie voor een kleurenedi-
tie ter hand te nemen, die in Oktober van dat jaar zou
volgen. Sky Atlas 2000.0 had ogenblikkelijke gevolgen,
omdat diverse uitgevers uit Engeland en de Verenigde
Staten mij benaderden met het verzoek om sterrenkaarten
Figuur 7. Delen van Cassiopeia en Perseus in Sky Atlas 2000.0
van Wil Tirion. Sky Publishing Corporation, 1981.
KT 1988.XIV.4
CASSIOPEIA
■BN 1572
V377-
32 RU
TrliJ tjjj
561M103
^45/
\^-U7A7
VN1687
OoubleCluster
ANDROMEDA
PERSEUS
Vi.00°N1979 °?f69
47