Met betrekking tot het agrarisch grondgebruik bleek de
klassifikatie zeer gedetailleerd en exakt te kunnen wor
den uitgevoerd. Naast de genoemde nauwkeurigheid
van de interpretatie van maisakkers was de lokatie van
laagstamboomgaarden ook gedetailleerd in kaart te
brengen. Hierbij viel op dat er bovendien van een toe-
name van de oppervlakte boomgaarden sprake leek te
zijn. Het is gebleken dat houtwallen, lanen, rietkragen,
bosjes en individuele bomen met kroondiameters gro-
ter dan 10 meter duidelijk als afzonderlijke landschap-
pelijke dementen van hun omgeving zijn te onderschei-
den; vooral indien deze omgeving niet uit andere
opgaande vegetatie (tuinen, boomgaarden) bestaat. Dit
geeft de mogelijkheid een zeer recent beeld te schetsen
van de ekologische infrastruktuur van het gebied. Hier
bij is tevens onderscheid te maken in opgaande vegeta
tie met een drassige (in uiterwaarden, wielen en läge
komgronden) en met een droge ondergrond (op rivier-
duinen en stroomruggen). Vanwege de mogelijkheid
om kleine gebouwde Objekten (huizen, stallen, schüren)
in het landelijk gebied waar te nemen kan, in kombina-
tie met aanvullende informatie, de verspreiding van on-
der meer Objekten die tot de rekreatiesektor hören wor
den geschat en de dynamiek in de stadsrand worden
vastgesteld. Tevens kan men zien welke gronden lange
tijd braak blijven liggen in afwachting van een bouw-
bestemming. Dit kan van belang zijn bij het volgen van
verstedelij kingsprocessen en bij het zoeken van poten-
tiele bouwlokaties.
Behalve dat deze vorm van bodembedekkingskartering
extra thematische informatie kan bieden, heeft zij ook
nog een aantal andere aantrekkelijke eigenschappen
voor de planologie en de landschapsbouw: de kaartin-
formatie is zeer aktueel (maximaal twee jaar oud); de
nauwkeurigheid (schaal 1:50.000) sluit aan bij die van
de streekplankaart; het kaartblad valt geheel samen
met de topografische kaart 1:50.000 van het gebied; de
betrouwbaarheid van de informatie is over de hele
kaart (20 x 25 km2) uniform en ongeveer 90%, en voor
sommige klassen nog hoger. Alle informatie is tenslotte
behalve op kaart ook digitaal verkrijgbaar, en zo dus
makkelijk te reproduceren, te wijzigen of te bewerken.
Voorlopige konklusie
Vergelijkt men de bodembedekkingsklassifikatie op ba-
sis van de spor-beelden en het Thematic Mapper-beeld
met de Bodemstatistiek dan moet de konklusie zijn dat
op zijn minst gebruik van de eerste naast het laatste
zinvol is om:
1. het bodemgebruik volgens de Bodemstatistiek te ak-
tualiseren. Voorbeelden hiervan zijn de in dit artikel
beschreven recente uitbreidingen van de bebouwing en
de ontgrondingen längs de rivieren, maar ook de vele
nieuwe bospercelen in de Betuwe die nog niet in de Bo
demstatistiek van 1985 voorkomen.
2. het bodemgebruik volgens de Bodemstatistiek te
korrigeren. Bij vergelijking van een - bewust weinig ge-
kontroleerde - gedigitaliseerde kaart gebaseerd op de
Bodemstatistiek, zoals beschikbaar vanuit het bars-
bestand van de Rijksplanologische Dienst, blijkt dat
fouten in toegekende attribuutinformatie makkelijk
kunnen worden opgespoord (zoals weergave van be-
graafplaats als woonbebouwing, of woonbebouwing als
bos) en dat vergissingen in het digitaliseren van de
grenzen goed kunnen worden getraceerd.
Daarnaast zou men, in vergelijking met de bodembe
dekkingsklassifikatie, kunnen overwegen om de huidige
omschrijvingen in de Bodemstatistiek te herdefinieren
omdat er anders mogelijk verkeerde konklusies uit wor
den getrokken. Met een bepaalde legenda-omschrijving
(zoals 'bos' of 'open water') wordt thans een suggestie
van topografische Objekten gegeven aan de gebruiker
die onkundig is van de feitelijke funktie van het
Bodemstatistiek-bestand, namelijk het op nationaal ni-
veau informeren over het feitelijk gebruik van de bo-
dem. Dat feitelijk gebruik is veel komplexer dan de
legenda-omschrijvingen aangeven, en ook omgekeerd is
de band met de topografie veel minder duidelijk dan
verwacht. Zo moet men, om uit de Bodemstatistiek alle
op de topografische kaart als 'open water' aangegeven
Objekten te halen, ook kijken bij de rubrieken 'opper-
vlaktewinning delfstoffen', 'woeste grond' of 'attrac-
tiepunt'. Op het oog eenduidige topografische Objek
ten zoals meertjes met omliggend rekreatieterrein
worden er de ene keer als attraktiepunt binnen een ver-
blijfsrekreatieve voorziening, de andere keer als open
water binnen een attraktiepunt aangetroffen.
De aanzet tot herdefiniering van de legenda-eenheden
van de Bodemstatistiek beoogt geen kritiek te zijn op
de oorspronkelijke opzet van dit bestand. In de prak-
tijk zijn vele instanties de Bodemstatistiek, omdat deze
zo gemakkelijk toegankelijk was, oneigenlijk gaan ge-
bruiken. Nu dit gebruik echter gewoonte geworden is
lijken de hierboven gesuggereerde aanpassingen aan de
hand van de bodembedekkingsklassifikatie op grond
van teledetektiebeelden wenselijk om het gebruik door
deze :euwe kategorieen van afnemers ook zinvol te
maken.
Noten
Ir J.W. Jansens is werkzaam bij het itc, Consulting and Re
search Projects Bureau; prof. dr F.J. Ormeling is hoogleraar
Kartografie aan de Rijksuniversiteit Utrecht, Vakgroep Karto-
grafie en drs U. Uiterwijk is werkzaam bij Eurosense BV.
1. Zie NRC-Handelsblad 27-12-1988, F.G. de Ruiter, Expan-
sieve gemeenten bedreigen het Binnenveld.
2. D. de Bruin e.a., Ooievaar. De toekomst van het rivieren-
gebied. Stichting Gelderse Milieufederatie. 1987.
3. BCRS-rapport CO-29. Operaüonele bodembedekkingskaart
1:50.000. 1989.
4. J.L. van Genderen en U. Uiterwijk, A practical procedure
for classifying digital imagery. Advances in digital image
processing. R.S.S. Publication, Nottingham, pp. 287-296.
1987.
5. F.L.T. van der Weiden and F.J. Ormeling, An enquiry into
the associative properties of colour, as applied to carto-
graphy. Geografisch Tijdschrift vol. VI, nr. 3, 1972,
pp. 282-289.
24
KT 1989.XV.1