die Studie in de klassieke traditie van de geografie en kartografie. We hoeven daarom niet te verwachten dat de belangrijke uitgaven over Claudius Ptolemeus en over de middeleeuwse mappae mundi ooit overtroffen zullen worden. Monumentale uitgaven (zoals) van Joseph Fischer en Konrad Miller en ook de Mappe mondes van Marcel Destombes werden geschreven door een klasse van ge- leerden, voortgebracht door een opleidingssysteem dat definitief verdwenen is. Voor meer dan 100 jaar vormde de Studie van de ge- schiedenis van de kartografie een integraal onderdeel van de geschiedbeoefening van de geografie. Schrijvers gaven bij hun boeken atlassen uit: 'dresse pour l'histoi- re de la geographie et les decouvertes geographiques depuis les temps les plus recules jusqu'ä nos jours' (ge- tekend omwille van de geschiedenis van de geografie en van de geografische ontdekkingen vanaf de oudste tij- den tot nu toe)1. De auteur, Vivien de Saint-Martin was een der eersten die beroemde middeleeuwse wereld- kaarten in kopie in atlassen uitgaven, zoals de wereld- kaart van Sanuto uit 1320, van Radulphus Hygden, de Catalaanse Wereldkaart uit 1375 en Arabische kaarten uit de tiende eeuw. De pionier op het terrein van facsimile-atlassen, uitge- bracht voor de geschiedschrijving van de geografie, was Viscount de Santarem (1791-1856), een Portugese bal- ling in Parijs, van wie Armando Cortesäo, een Portu gese balling in Londen, een uitvoerige levensbeschrij- ving gaf in zijn History of Portuguese Cartography1 Een andere politieke vluchteling uit die tijd, de Poolse hoogleraar in de geschiedenis Joachim Lelewel publi- ceerde in 1849 in Brüssel een Geographie du Moyen Age, die hij van een nogal siechte facsimile-atlas verge- zeld deed gaan. Op deze atlas kwam dan ook scherpe kritiek van de kant van de Viscount de Santarem, die zelf in 1841 en in 1842 facsimile-atlassen had uitge- bracht. Ook Leo Bagrow, initiatiefnemer van het tijdschrift Imago Mundi, heeft het grootste deel van zijn leven in vrij willige ballingschap doorgebracht, waarbij hij zieh echter niet tot een land beperkte. Hij reisde de hele we- reld over en ontwikkelde zieh tot een groot deskundige op het gebied van de niet-westerse kartografie. Deze overigens onvolledige opsomming van geleerden die allen onder moeilijke omstandigheden hun werk- zaamheden verrichtten, geeft ons een idee van de om standigheden waaronder de beroemde, klassieke werken over de geschiedenis van de kartografie tot stand zijn gebracht. Chronologie Met de titel van dit artikel: 'Twee eeuwen geschied schrijving van de kartografie', verwijs ik naar het be- ginpunt in 1780: de publikatie namelijk van Richard Gough's British Topography, de eerste vergelijkende Studie van Britse middeleeuwse wereldkaarten. Natuur- lijk was Gough's boek niet de eerste bijdrage van onze westerse samenleving aan de historische kartografie. Daarvoor herinner ik u aan de Griek Crates van Mal los, die in de tweede eeuw voor Chr. een wereldbol ver- vaardigde om daarop de omzwervingen van Odysseus weer te geven zoals die zo'n 600 jaar eerder door Ho- merus waren opgetekend3. Ik herinner u ook aan de humanistische traditie waarin de geografen van de 16e en 17e eeuw werkten toen zij de wegenkaart van het Romeinse Rijk, de zogenaamde Peutinger Kaart en de eerste gedrukte uitgaven van Ptolemeus' Geographia reprodueeerden. Ook in zijn eigen, 18e eeuw was Gough niet de eerste die op het nut van de oude kaarten voor de geschied beoefening wees. Het besef van de historische kartogra fie als een wetenschappelijke diseipline was al in 1758 door een Nederlandse geograaf, Nicolaas Struyck (1686-1769) onder woorden gebracht. In een artikel van de hand van Paul van den Brink4 wordt Struyck geci- teerd uit diens onderzoek naar de betwiste Salomons Eilanden. Met dat onderzoek had de Nederlandse geo graaf Struyck zieh gevoegd bij de internationale groep van onderzoekers die trachtten de reis van Alvaro de Mendana uit 1568, waarbij de Salomons Eilanden ont- dekt waren, te rekonstrueren. Na de herontdekking van deze eilanden in 1766 door De Bougainville en in 1769 door Surville en na de weergave op Nicolas Buache's kaart van 1781 was dit probleem opgelost. Echter lang vöör die tijd, in 1758 namelijk, had Struyck zijn mening over het gebruik van oude (zee)kaarten als volgt geformuleerd: uit de raadpleging van (zee)kaarten van de ontdekkingsreizen blijken vele gebreken in de weergave, vindt men dat verscheide oude kaarten, voornamentlijk van ver afgelegen lan den, veel gebreeken hebben. Wat niet betekent, aldus Struyck, dat de nieuwste kaarten altijd de beste zijn: vaak denken kartografen iets te verbeteren maar maakt (men) het slechter. Struyck schreef zijn rede- nen voor een kritische benadering van oude kaarten in 1758, wat hem tot een zeer vroege geschiedschrijver over kartografie maakt. Er zijn meer van zulke voorbeelden van vroege be- langstelling voor het nut van kaarten voor de geschied beoefening. Ze zijn vermeld door Peter Skelton in Mups, a Historical Survey of their Study and Collec- ting (1972) en door J.B. Harley in diens inleidende hoofdstuk in deel 1 van de History of Cartography5 Voor ons doel hier, een terugblik namelijk op twee eeu wen historiografie van de kartografie, wil ik mijzelf be- perken tot de voorbeelden van auteurs uit de periode 1780-1880. In Italie publiceerde in 1807 Placido Maria Zurla de eerste Studie over de Fra Mauro kaart. In Portugal worden de jaren tussen 1820 en 1850, de tijd na de Napoleontische oorlogen, gekenmerkt door een hausse in studies over de geschiedenis van de vroe ge Portugese ontdekkingsreizen. Het waren de jaren waarin de Westeuropese landen Afrika koloniseerden, waar de Portugezen al sinds de 15e eeuw hun vestigin- gen hadden. Twee bekende namen uit die jaren zijn Antonio Ribeiro dos Santos (1745-1818) en Martin Fer- 18 KT 1989.XV.2

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Kartografisch Tijdschrift | 1989 | | pagina 20