nandez de Navarrete (1765-1844).
In Frankrijk leverde de Duitse geleerde Baron Alexan
der von Humboldt (1769-1859) in 1820 zijn bijdrage
aan de 'Histoire de la geographie du nouveau conti-
nent' met zijn Atlas Geographique. Het was de tijd
van de stichting van de Franse Societe de Geographie
door Edme Fran<?ois Jomard (1777-1862) en anderen.
Het was ook de tijd waarin men, eerst bij de geografi-
sche genootschappen en later ook bij de nationale ar-
chieven en bibliotheken, begon met de vorming van
kaartverzamelingen6. Jomard is beroemd vanwege zijn
facsimile-atlas Monuments de la geographie; receuil
d'anciennes cartes europeennes et orientales die hij tus-
sen 1854 en 1862 publiceerde7. Later dus dan de
facsimile-atlas van De Santarem, die in 1842 in Parijs
was versehenen en daar een grote opwinding onder de
Franse historici had veroorzaakt. De Santarem's atlas
wekte de jaloezie op van M. Jomard en diens colle-
gae, die het niet konden verdragen dat een buitenland-
se regering een dergelijke uitgave in Parijs onder-
namHetgeen ons een goede indruk geeft van de
sfeer waarin de Geschiedbeoefening van de Kartografie
is begonnen.
In 1823 publiceerde Baron Charles-Athanese Walcke-
naer (1771-1852) zijn Studie over de geografie van de
Oudheid en de Middeleeuwen op welke hij in 1836 zijn
eerste publikaties over de Catalaanse portolaankaarten
liet volgen. Dit is de Baron Walckenaer die ooit Juan
de la Cosa's wereldkaart uit 1500 in zijn bezit had.
Baanbrekend op het terrein van de geschiedenis van
Amerika's kartografie was, na de inleidende Studie
door Von Humboldt, het werk van de Duitser Johann
Georg Kohl (1803-1878), historikus van de geografie en
kartografie. Diens publikaties uit 1860 over Diogo Ri-
beiro's zeekaarten gaven de stoot tot een serie van
facsimile-uitgaven op dit terrein.
Waar moeten we in dit historiografische beeld Neder-
land plaatsen? Enkele kartobibliografieen, zoals die
van de hand van mr J.T. Bodel Nijenhuis, over de kaar-
ten van de Nederlandse gewesten, die al in 1839 ver
sehenen, moeten hier genoemd worden. AI gaat het om
bescheiden uitgaven, ze zijn belangrijk omdat het de
eerste regionale kartobibliografieen waren, die spoedig
werden gevolgd door soortgelijke Engelse en Duitse re
gionale kaartbeschrijvingen.
Geleidelijk verplaatste de beoefening van de historio-
grafie van de kartografie zieh van de elite naar de lage
re klasse van de geleerde burgers, die werkzaam waren
in openbare instellingen of in de uitgeverij en wier aan-
dacht getrokken werd door de oude kaarten van hun
land, hun provincie of hun stad.
In de geschiedschrijving van de kartografie kunnen we
ruwweg de volgende periodes onderscheiden:
1. de periode van de archivarissen, de kaartbeheerders,
de voormannen van de geografische genoot
schappen;
2. de periode van de (universitaire) hoogleraren en van
degenen die aan het hoofd van topografische opna-
mes hadden gestaan;
3. de periode van een demokratisch samengaan van
historiografen: archeologen, bibliografen, regionaal-
historici, geografen en tenslotte kartografen en ge-
pensioneerde partikulieren.
De eerste periode: de 19e eeuw
De eerste periode, van omstreeks 1820 tot 1900, gaf een
interessante mengeling van auteurs te zien: ontdek-
kingsreizigers, diplomaten, baronnen, graven, zee-
officieren en ook menig geestelijke zoals de Portugese
kardinaal Francisco de Säo Luis (1766-1845), de Itali-
aanse kardinaal Placido Maria Zurla (1769-1834) en
Friedrich Kunstmann (1811-1867) de biechtvader van de
weduwe van Koning Pedro IV van Portugal.
De tweede periode: de eerste helft van de 20e eeuw
Gedurende de tweede periode, van omstreeks 1900-1950
waren vooraanstaande hoogleraren als Walter Rüge, Er-
nest George Ravenstein, Herman Wagner, Konrad Mil
ler, Franz Ritter von Wieser, Josef Fischer, Edward Lu
ther Stevenson, Roberto Almagiä, Eva G.R. Taylor,
Jaime Cortesäo werkzaam. Dit is ook de tijd dat ge-
pensioneerde admiraals en generaals hun zwaard voor
de pen verruilden. Pionier op het terrein van de ge
schiedschrijving over nationale topografische karterin
gen was de kolonel Berthaut met zijn monumentale
studies over de Carte de France (1898-1899) en over Les
Ingenieurs Geographes (1902).
De derde periode: de huidige tijd
De derde periode vanaf 1950 tot nu, wordt beheerst
door de in de 20e eeuw geboren generatie. Van deze ge-
neratie kunnen we geen willekeurige lijst van namen
noemen omdat de meesten nog in leven en onder ons
zijn, en ook omdat hun herinnering te sterk verbonden
is aan het werk en de opleiding van de jongere genera-
ties. Het is de tijd van een overweldigende toename van
de bestudering van kaarten en kartografie en van de
geschiedenis daarvan. Het is ook de tijd waarin de re
gionale geschiedbeoefening bloeit. We worden over-
stroomd door informatie, in woord en beeld, over de
geschiedenis van kaarten en kaartmaken, een stroom
die nog steeds wassende lijkt. Maar het is ook de tijd
waarin, eindelijk, de kartografen zelf zieh tot schrijven
hebben gezet, wat het verhaal des te interssanter en des
te betrouwbaarder maakt.
Deze laatste periode, sinds 1950, is ook de tijd waarin
nationale kartografische tijdschriften werden gestart,
en het is de tijd van het bloeiende internationale tijd-
schrift op het terrein van de geschiedenis van de karto
grafie: Imago Mundi. Imago Mundi, begonnen door
I^eo Bagrow, verscheen vöör de oorlog 3 keer. Na 1945
werd het voortgezet door de hoofdredakteur Bagrow en
7 korrespondenten: Roberto Almagiä, Eila Campbell,
Gerald Crone, Peter Skelton, Marcel Destombes, Jo
hannes Keuning en George Kish. Het aantal abonnees
lag tussen de 100 en 200.
KT 1989.XV.2
19