toonstellingen het peil van het wetenschappelijk onder-
zoek in Nederland aangeven, is het volgende. Door de
samenwerking tussen twee Nederlandse kaarthistorici,
kort na de entos in 1913, kwarnen twee historische ex-
posities van groot wetenschappelijk belang tot stand.
Ik doel hier op de twee Holland-exposities in 1917 en
1921, gehouden in het Stadhuis in Amsterdam. Die
twee Nederlandse historici waren dr F.C. Wieder en dr
A.A. Beekman, die de katalogi-inleidingen schreven:
twee speciale publikaties van het Nederlands Aardrijks-
kundig Genootschap die nog steeds als naslagwerk
dienst doen. Evenzo leverde de kleine tentoonstelling
'Exposition de la Cartographie Beige' in 1926 in Ant
werpen ter gelegenheid van de 50e verjaardag van de
Societe Royale de Geographie gehouden, ons een
mooie katalogus op, waarvan ook de collotype-
illustraties het vermelden waard zijn.
Een andere grote tentoonstelling in die eerste jaren
werd in Warschau in 1933 gehouden; het was de eerste
grote kaartententoonstelling van de International Geo
graphica! Union waarop een historische afdeling
voorkwam13.
Naar mijn mening dreigt bij dergelijke tentoonstellin-
gen gemakkelijk het gevaar van eentonigheid. De meer
dan 800 kaarten op de show van dr Beekman in 1921
moeten de bezoeker een treurig gevoel gegeven hebben:
zo'n overvloed, waarvan bovendien het merendeel uit
atlassen of topografische series afkomstig was. Alleen
wandkaarten doen het op een tentoonstelling goed.
Men moet goed bedenken dat voor bezoekers die niet
tot de groep van kartografen behoren, een op leken ge-
richte presentatie van het kaartmateriaal onontbeerlijk
is.
Antiquariaat
Direkt na de katalogi van kaartententoonstellingen als
geschreven bron voor de historiografie van de kartogra-
fie moeten we de verkoopkatalogi van antiquaren
noemen.
In de tweede helft van de 19e eeuw woonde in Amster
dam de autodidakt Frederik Muller (1817-1881), de an
tiquarische boekverkoper en deskundige op het gebied
van de (ontdekkings)reizen, met name van Amerika. In
1850 begon Muller met zijn nu beroemde reeks ver
koopkatalogi. Tot zijn klanten behoorden Nordenskiöld
en Prins Roland Bonaparte. En in onze tijd laten mu-
sea en bibliotheken van over de hele wereld trots hun
aanwinsten zien die zij dankzij de Amsterdamse anti
quarische boekhandel verwierven.
Lezers die hun leven lang ervaring hebben opgedaan
met de verwerving van oud kartografisch materiaal,
weten dat verkoopkatalogi zeer verschillen in de des-
kundigheid waarmee de beschrijvingen zijn gemaakt.
Een professionele antiquarische boekverkoper is niet
noodzakelijkerwijze ook een geleerde. Als we de vroege
verkoopkatalogi vergelijken met de moderne dan zien
we dat ook deze katalogi een graadmeter vormen voor
het peil van het wetenschappelijk onderzoek. Daarom
denk ik dat we ook de auteurs van hooggekwalificeerde
verkoop- en veilingkatalogi onder de historiografen van
de geschiedenis van de kartografie moeten rekenen.
Niet alleen vanwege het nut van deze katalogi als
naslagwerk en om de herkomst van bepaalde kaarten te
bepalen, maar ook vanwege het pure leesplezier dat ze
verschaffen.
Konklusie
In het begin van mijn verhaal heb ik een verdeling in
drie perioden in de historiografie van de kartografie
gemaakt. In de jongste periode, die we de periode van
onbelemmerde toegang tot historische dokumenten in
de archieven en openbare verzamelingen kunnen noe
men, is de scheidslijn tussen akademici en amateurs
vervaagd. Als gevolg daarvan zijn de bezoekerscijfers
van de openbare bibliotheken en archieven dramatisch
gestegen. Ik zal wat voorbeelden uit Nederland geven:
50% van de bibliotheek- en archiefbezoekers leest over
of bestudeert regionale en lokale geschiedenis en geo-
grafie. Dit kleine land telt 600 regionale en lokale ar-
cheologische verenigingen. Sommige daarvan hebben
meer dan 1000 leden. De gemiddelde toename van de
studiezaalbezoekers van de nationale archiefdienst was
in de periode 1980-1988 53%. In totaal werden in de
loop van een jaar 115.000 bezoeken geteld14. Uit deze
cijfers, die ook voor andere landen gelden, kunnen we
voorspellen dat nog vele studies door 'vrijwilligers' op
het gebied van de geschiedenis van de kartografie tot
stand zullen komen. Studies, geschreven niet alleen
door bibliothekarissen en leraren maar ook door ge-
pensioneerde tekenaars, landmeters en ingenieurs.
Gedurende mijn veertigjarig verblijf in de universitaire
wereld, de zogenaamde 'geleerdenwereld', heb ik die
zien veranderen van een besloten in een open samenle-
ving. In deze tijd zijn jonge universitaire medewerkers
min of meer gedwongen onderzoek te doen, of zij
daarvoor voelen of niet. Dikwijls is de keuze van het
onderwerp willekeurig en ontbreekt een emotionele
binding ermee. Naar mijn overtuiging hebben 'vrijwilli
gers' meer een gevoelsmatige binding met hun onder
werp waardoor hun presentatie van het onderzoek suk-
sesvoller is dan van de vakmensen van de universiteit.
In mijn leven heb ik zeer vruchtbaar onderzoek in de
geschiedenis van de kartografie verricht zien worden
door bibliothekarissen, archivarissen en gepensioneerde
ambtenaren, zowel hier in Nederland als in het bui-
tenland.
Ik besluit met het betonen van mijn respekt voor die
kollega's in bibliotheken, in archieven, in overheids-
diensten, in het leger en bij de marine, kollega's die
naast hun werk en hun openbare plichten de prach
tigste studies over de geschiedenis van de kartografie
hebben geschreven.
Noten bij dit artikel op blz64.
22
KT 1989.X V.2