en ir J.H.G. Schepers (1885-1968), jaren lang chef van
de Triangulatiebrigade (1913-1938). Door hun veelom-
vattende kennis en rijke ervaring, de eerste voorname-
lijk op kartografisch, de tweede op geodetisch en land-
meetkundig terrein, hebben zij tesamen belangrijke
bouwstenen voor de geschiedschrijving van de TD na-
gelaten. Behalve in de Jaarverslagen gaf vooral Van
Roon ook in andere periodieken, zoals het TAG en De
Indische Gids, veelvuldig act de presence.
Het laatste Jaarverslag dateert van 1939, het jaar waar-
in tevens het jubileumnummer 75 jaren Topografie in
Ned.-Indie met waardevolle overzichten verscheen. Na-
dien is de stroom publikaties over de kartering van
Nederlands-Indie snel verminderd om na de souvereini-
teitsoverdracht in 1949 praktisch geheel op te drogen.
Na 125 jaar lijkt het echter verantwoord de draad weer
op te vatten. Misschien kan dit overzicht bijdragen tot
een hernieuwde belangstelling van een nieuwe generatie
kartografen voor wat overzee onder moeilijke omstan-
digheden op het vakgebied tot stand is gebracht. De
geschiedenis van de kartering van het voormalig Ned.-
Indie biedt tal van interessante aspekten, voor dokto-
raalstudenten of promovendi de moeite van nadere
bestudering waard. Dat daarbij aanvullend archiefon-
derzoek meer bijzonderheden aan het licht zal brengen
dan dit op de literatuur gebaseerde opstel zal duidelijk
zijn.
Aarzelend begin
Bij de restauratie van het Nederlands gezag na het En
gelse Tussenbestuur (1811-1816) was de erkenning daar-
van beperkt tot Java, de Molukken, Malakka en enkele
punten op Borneo2 en Celebes. Nadat in 1824 de En
gelse vestiging in Benkoelen op Sumatra was ingeruild
tegen Malakka kon de gehele Indische Archipel als Ne-
derlandse invloedsfeer worden beschouwd. De geografi-
sche kennis daarvan was uiterst mager. De VOC had
geen territoriaal bezit nagestreefd, zodat het binnen-
land van Celebes en Sumatra slechts vagelijk bekend
was om van Borneo waar de 'ongezonde lucht de Eu-
ropeaan reeds van de kusten verdrijft' maar te zwijgen.
Ondanks het verdienstelijk werk van de kaartmakers
van de VOC vroegen ook de zeekaarten om precise-
ring. Van geen enkel punt, behalve dan bij benadering
van Batavia, was de positie door astronomische plaats-
bepaling vastgelegd. Ook de kennis der kusten was der-
halve onzuiver en onvoldoende.
Wat betreft Java was de situatie gunstiger, onder meer
door de aktiviteiten van de zogenaamde Marineschool
(na 1818 Militaire School genoemd) te Semarang, erfe-
nis uit de tijd der VOC, die opleidde voor uiteenlopen-
de technische beroepen als zee-officier, artillerist en
landmeter en funktioneerde, met onderbreking van het
Engelse Tussenbestuur, van 1782-1826. Behalve hydro-
grafische kaarten van redes, baaien, laadplaatsen en
zeeengten werden in het kader van het onderwijspro-
gramma door leerlingen van de school en hun 'infor-
mators' ook manuskript landkaarten vervaardigd, on
der andere van delen van Java's noordkust. Met recht
betitelt Zandvliet (1988) de Marineschool als topografi-
sche en hydrografische dienst avant la lettre!
Gouverneur-Generaal Daendels (1806-1810) gei'nspireerd
door de kartering van de Bataafse Republiek onder Ri
ding van zijn vriend Krayenhoff, bouwde op deze aan-
zet voort. Hij bracht de verantwoordelijkheid voor de
kartering onder bij de Genie, benoemde gezworen
landmeters en gaf instrukties aan civiele en militaire
autoriteiten om in hun rayons topografische opnemin-
gen te laten uitvoeren, alle op eenzelfde schaal, om zo-
doende, dus zonder driehoeksmeting, tot een kaart van
geheel Java te geraken. Daar de genie-officieren alleen
opnemingen mochten doen als de dienst het toeliet en
dan met onnauwkeurige instrumenten maten is het dui
delijk dat zowel de kwaliteit als de kwantiteit van hun
werk te wensen overliet. Tijdens het Engelse Tussen
bestuur (1811-1816) werden deze partiele opmetingen
met medewerking van oud-leerlingen en leraren van de
school te Semarang voortgezet. Lt Gouverneur Raffles
liet alles wat aan kaarten en schetsen bruikbaar was
verwerken tot een overzichtskaart van Java 1:966.000
(1817), die hoewel voor wat betreft Midden-Java nog
zeer onvolledig, veelvuldig werd gebruikt (de seijff,
1855; zandvliet, 1988).
De eerste Nederlandse kartografische bijdrage na het
Engelse Tussenbestuur was de Atlas der Overzeesche
Bezittingen samengesteld onder Riding van J. van den
Bosch, de latere Gouverneur-Generaal, tevens de man
van het Cultuurstelsel. Hoewel door zijn positie in
Staat 'de beste bescheiden te verzamelen' moest de sa-
mensteller toegeven dat zijn atlas 'hoewel misschien het
volledigste wat wij tot nu toe bezitten verre van de vol-
komenheid was verwijderd' (de seijff, 1856).
Militaire noodzaak
Een körte speurtocht door de koloniale geschiedenis
van de 19e eeuw leert dat evenals eiders ook in Ned.-
Indie de Topografische Dienst uit militaire noodzaak is
geboren. Reeds kort na de wederinbezitneming der ko-
lonien (1816) leerden de Nederlanders tijdens strafexpe-
dities tegen onwillige vorsten en hoofden de risiko's
kennen van krijgsvoering zonder kaarten in onbekende
tropische gebieden. Leergeld werd betaald tijdens akties
tegen de sultans van Palembang (1819 en 1821) en van
Djambi (1833), tegen de fundamentalistische Padri's op
Sumatra's Westkust (1821-1824) en tegen de Chinese
kongsi's in West-Borneo (1822-1825) en of dat nog niet
genoeg was vooral tijdens de Java-oorlog (1825-1830),
het Vierde treffen met de Javaanse vorsten sedert het
begin van de 18e eeuw, ditmaal met de sultanszoon Di-
ponegoro. De beschrijving door Generaal De Stuers
(1847) van deze strijd, uitgevochten in Midden-Java,
roept herinneringen op aan de recente krijg in Viet
nam. Een vijand vertrouwd met het terrein legt hinder
lagen, vermijdt direkte konfrontatie, verdwijnt op raad-
selachtige wijze en noopt de tegenstander tot
'vruchteloze marschen links en regts'. "De kaarten
38
KT 1989.X V.2