voortgezette berekeningen aangroeien. Bij uitgestrekte driehoeksnetten kan niet met een basis worden volstaan, daar de onvermijdelijke fouten in de hoekme- tingen zieh opstapelen en op grote afstand van de basis merkbare veranderingen kunnen veroorzaken. De eerste basismeting in Ned.-Indie vond plaats in de residentie Cheribon in 1854 (Brits-Indie 1802!), dus een jaar na het begin der topografische opneming aldaar. Zij werd uitgevoerd over een lengte van circa 7500 m door de gebroeders De Lange, ingenieurs van de Geo- grafische Dienst (GD) met een meetketting. Aan deze operatie kleefden alle tekortkomingen van pioniers- arbeid. Men had geen ervaring (de ingenieurs waren opgeleid voor het verrichten van astronomische plaats- bepalingen) en beschikten niet over voldoende hulp- middelen, zoals blijkt uit het gebruik van de meetket ting, zeker geen nauwkeurig meetinstrument. Voorts werden hoekmeetinstrumenten opgesteld op bamboe- stellages, terwijl bamboekorven als richtpunten dien- den. Pilaren werden niet gebouwd. Wel werd hiertoe na de metingen aan naburige kamponghoofden opdracht gegeven, maar hieraan werd zelden gehoor gegeven met alle gevolgen vandien. Door gebrek aan personeel kwam in 1858 aan deze eerste experimentele triangula- tie een einde. Intussen was op basis van deze metingen wel een driehoeksnet opgebouwd, dat zieh liefst over 4 residenties uitstrekte (van roon, 1908, 1915; haas- broek, 1977). Het was dr J.A.C. Oudemans, Hoofd van de Geografi- sche Dienst van 1857-1875 (de eerste 4 jaar als een- mansbedrijf), die de triangulatie van Java op weten- schappelijke basis grondvestte. De dienst werd gereorganiseerd en uitgebreid en na 1861 met toene- mende zorgvuldigheid krachtig voortgezet. Meetinstru- menten werden op gemetselde pilaren opgesteld, bam- boesignalen door heliotropen vervangen terwijl kontrolemetingen gebruikelijk werden. In 1881 was het driehoeksnet van Java met 114 hoofddriehoekspunten en 800 punten van de 2e orde, waaraan in totaal 77 man (waarvan 9 ingenieurs) hadden gewerkt, gereed waarna de Geografische Dienst werd opgeheven (Sche pers, 1922). Intussen waren bij een kontrolemeting met meetveer van de basis van de De Langes fouten gekonstateerd. Daar ook deze nieuwe meting niet waterdicht werd geacht werd voor definitieve gegevens gewacht op het basismeettoestel van Repsold (Duits fabrikaat), door Oudemans in 1865 besteld, waarmee grotere nauwkeu- righeid kon worden bereikt dan met meetketting of meetveer. Eenmaal in Indie gearriveerd (1871!) werden met dit apparaat, uitgerust met bimetallische meetsta- ven en afleesmikroskopen, op Java in 1873-1877 drie basismetingen verricht, die de grondslag voor het defi nitieve driehoeksnet leverden. De herberekeningen no- dig om het net aan deze drie bases aan te sluiten wer den door Oudemans na zijn terugkeer in Holland uitgevoerd en pas in deel V van zijn Die Triangulation von Java in 1897 bekend gegeven. De topografen die aanvankelijk zonder vaste punten werkten moesten het dus achtereenvolgens noodgedwongen met 'voorlopige' (basismeting van de De Langes) en met 'voorlopig ge- corrigeerde' koördinaten (hermeting met meetveer) stel len. Dit leidde tot kostbare berekeningen en herzienin- gen in later jaren. Intussen was gebleken dat metingen met het Repsold- apparaat zeer arbeidsintensief waren. De basis bij Sim- plak in West-Java (1873) kostte de meetploeg 114 werk- dagen. Wel gingen de volgende metingen wat sneller, doch toen in 1883 de triangulatie van Sumatra werd aangevat vormden de kosten en het tijdsbeslag van ge bruik van het Repsoldapparaat (dat overigens weer naar Nederland was teruggezonden) een bezwaar. De eerste basismeting op Sumatra bij Padang werd daar- om weer met een stalen meetveer uitgevoerd. Ondanks alle voorzorgen bleek ook deze meting de nauwkeurig- heid te missen die voor de triangulatie van een uit- gestrekt gebied werd vereist (van roon, 1908, 1915). Er moest echter tot 1927 worden gewacht alvorens een hermeting bij Padang werd toegestaan. In 1910 ging de Topografische Dienst over tot aanschaf van het meetapparaat van de Zweed Jäderin, uitgerust met invardraden (36% nikkel en 64% staal), dat vol- gens ervaringen in Europa een snellere meettijd en een grote nauwkeurigheid beloofde. Inderdaad bleek het- zelfde jaar bij een basismeting bij Sampoen ten noor- den van het Tobameer het apparaat aan de verwachtin- gen te voldoen. In 19 dagen werd een basis van 6665 m gemeten met een nauwkeurigheid van een viermil- joenste van de basislengte, een fraai resultaat. Hoewel de tijdwinst ten opzichte van het Repsoldapparaat aan- zienlijk was bleef ook deze meting een arbeidsintensie- ve onderneming. Bij de voorbereidende werkzaamhe- den (opvoer van proviand en instrumenten, bivakbouw, egaliseren van de basislijn, pilaarbouw enzovoort) wa ren toch nog altijd zo'n 80 man betrokken en bij de ei- genlijke meting circa 40 (van lith, 1910). Een omslach- tige bijkomstigheid was dat voordat de gegevens der gemeten driehoekspunten konden worden vastgesteld, de invardraden voor een nieuwe ijking naar Europa moesten worden gestuurd. Dit heen en weer zenden stagneerde tijdens de eerste wereldoorlog (1914-1918) zodat bij de basismeting op Ambon (1918-1919) de sta len meetveer weer werd gebruikt, waarbij teneinde in- vloed van de zonnewarmte op het materiaal te elimine- ren na zonsondergang werd gewerkt (Schepers, 1941; van roon, 1908, 1915). Lengtebepalingen In gebieden zoals in de uitgestrekte zwaar beboste laag- vlakten van Sumatra werd bij het ontbreken van domi- nerende terreinhoogten de plaats van de vaste punten astronomisch bepaald door meting van geografische lengte en breedte. In de periode voorafgaande aan de toepassing van radiotijdseinen leverde daarbij de leng- tebepaling speeifieke Problemen op. In streken waar te legrafische verbindingen ontbraken geschiedde deze door vaststelling van het tijdsverschil tussen twee plaat- sen door een plaatselijke tijd met behulp van Chrono meters naar eiders over te brengen en daar met de plaatselijke tijd te vergelijken. KT i989.XV.2 42

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Kartografisch Tijdschrift | 1989 | | pagina 44