wegens bezuiniging in 1930 weer afgeschaft. In 1938 waren zij nog niet hervat (Schepers, 1941). Opleiding Met de konsolidatie van de hervormingen, ingevoerd na de verzelfstandiging van de TD in 1864 en vastge- legd in 1870, werd allengs verlangend uitgezien naar een systematische eenvormige personeelsopleiding. Deze taak was aanvankelijk toevertrouwd als een 'on the job training' aan de op Java werkzame OB's, ter- wijl leerlingen die in aanmerking wensten te komen zieh aan een voorbereidende kursus te Gombong, na 1911 te Magelang, moesten onderwerpen. Toen na de voltooiing van de topografische opneming van Java in 1886 de OB's verhuisden naar Sumatra met zijn voor opleidingsdoeleinden minder Teerzame terreinen' raak- te dit systeem in diskrediet. In 1896 werd dan ook besloten tijdens bewind van Kol. Enthoven tot omvor- ming van een der OB's tot een speciale Opleidingsbri- gade (OLB) belast met de opleiding van officieren en lagere militairen en na 1899 ook van Indonesiers (Over- zicht TD 1901). Reeds in een eerdere fase van de kartering van Java, in de jaren 1850, waren op voorspraak van Javaanse re- genten Indonesische jongelui uit aanzienlijke families in dienst genomen, aanvankelijk voor terreinwerk, later alleen als tekenaar. Teneinde het opnemingscorps met goedkope krachten op sterkte te kunnen houden werd, alweer onder Enthoven, in 1899 een proef genomen met de opleiding van Indonesiers tot topograaf. De proef slaagde uitstekend. Reeds in 1902 kon de eerste groep inheemse topografen bij de OB's worden ge- plaatst. Omstreeks 1930 bestond verreweg het grootste deel van het opnemingspersoneel uit Indonesiers. In de praktijk deden Europese en Indonesische opnemers in maandelijks afgeleverde hoeveelheden werk in km2 nauwelijks voor elkaar onder. Aanstaande TD-officieren waren bij de OLB onder- worpen aan een schriftelijk examen en een 'practische beproeving' van 3 maanden (volgorde in 1927 omge- draaid), waarna zij een voortgezette opleiding bij de OB's ontvingen. Voor plaatsing bij de TB golden zwaardere eisen. De scholing van een Europees militair (na 1925 op basis van Mulo) en van een Indonesisch burgeropnemer (bij voorkeur Nederlands sprekenden na 1914 van de Hollands-Inlandse school) nam 3-3,5 jaar in beslag, voor tekenaar 2 jaar. De belangstelling van Indonesische zij de voor betrekkingen bij de TD was over het algemeen groot, het verloop echter ook (lamster, 1913). Bij de taakstelling van de OLB wreekte zieh weer het zuinige personeelsbeleid. Als neventaak werd de nieuwe brigade namelijk belast met de herziening van de uit 1853-1869 daterende bladen van Midden-Java, uit te voeren door instrukteurs en leerlingen voor zover reeds tot nuttig werk in Staat. Daar dit kaartmateriaal sterk verouderd was en op een gebrekkige geodetische grondslag berustte was aanvullende triangulatie nodig. 44 Om deze reden was hier minder sprake van een herzie ning dan wel van een volledige herkartering. Dat bij deze herkartering, die niet meer op 1:20.000 maar op 1:25.000 werd uitgevoerd, de projektie van Bonne werd vervangen door de polyederprojektie, waardoor prak tisch aaneensluitende bladen werden verkregen, voegde extra moeilijkheidsfaktoren toe. Het is duidelijk dat door deze zware nevenbelasting - j arenlang werden door de OLB meer vaste punten gemeten dan door de TB - de eigenlijke taak van de brigade, de opleiding, in het gedrang kwam. Dit klemde des te meer daar in plaats van 3 brigades van 9 opnemers in 1896, in 1913 5 OB's van 15 opnemers op sterkte moesten worden gehouden. Pas toen de herkartering van Midden-Java omstreeks 1924 haar voltooiing naderde en speciale bri gades voor de tweede herziening van Java werden aan- gewezen kon de OLB zieh, voor het eerst sedert de oprichting in 1896, op terreinen van eigen keuze aan haar eigenlijke taak wijden. Zij werd gestationeerd te Malang terwijl de eerder vermelde kursus te Magelang werd opgeheven (Jaarverslagen). Residentiekaarten Van de detailbladen 1:20.000 (voor 1870 1:10.000) van de verschillende residenties werden te Batavia netteke- ningen 1:100.000 vervaardigd, waarvan aanvankelijk fo tografisch niet meer dan 3-4 kopieen werden gemaakt. Het voorstel deze residentiekaarten, die behalve van militair ook van economisch nut werden geacht, te drukken en in de handel te brengen, werd door de In dische regering wegens te hoge kosten verworpen. Daarom werd besloten tot chromolithografische repro- duktie door het Topografisch Bureau (na 1868 Topo grafische Inrichting geheten) te Den Haag, dat op dit terrein een zekere vermaardheid genoot. Hier zagen in de periode 1868-1897 van 23 residenties in totaal 83 1:100.000 bladen het licht. Tekenwerk en reproduktie werden door de vakwereld zeer gunstig beoordeeld. Op internationale tentoonstellingen oogstten de kaarten veel lof. In Parijs (1875) en Philadelphia (1876) vielen hun onderscheidingen ten deel. Op de wereldten- toonstelling te Brüssel (1910) werden zij zowel door de kolonien als het moederland, die zieh beide debet acht- ten aan het fraaie resultaat, geexposeerd (van roon, 1910). De euforie was inmiddels verstoord door klachten uit Nederland over de trage toezending van het voor repro duktie bestemde materiaal, veroorzaakt door de lang- zame werkwijze van het Bureau Statistische Opneming van het Binnenlands Bestuur, dat met de kontrole van de detailbladen, voornamelijk voor wat betreft de geo- grafische namen, was belast. Er konden jaren verlopen voordat het materiaal van de TD aan de beurt was! De bladen van de residentie Semarang, in 1867 gereed, konden pas in 1873 te Den Haag worden afgeleverd. Die van Tegal en Soerakarta werden van 1870 tot 1873 opgehouden, die van Japara van 1871 tot 1874. De meeste residentiekaarten waren dus lichtelijk verouderd KT 1989.XV.2

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Kartografisch Tijdschrift | 1989 | | pagina 46