velijk 1907 en 1908, Celebes 1911 en 1912, ZO-Borneo 1933 en 1934) met alle kwalijke gevolgen vandien (tis- sot van patot, 1931). Blijkbaar heeft de Permanente Karteringscommissie, opgericht in 1906, hieraan weinig kunnen veranderen. Tekort aan leidinggevend personeel Officieren en ondergeschikten kwamen op basis van vrij willigheid voort uit alle wapens van het leger. De officieren volgden de bevordering van het wapen - in- fanterie, artillerie enzovoort - waarvan zij afkomstig waren. Na enige jaren bij de TD werkzaam te zijn ge- weest keerden zij in de regel, verrijkt met een dosis ter- reinkennis, naar hun wapen terug. Alleen enkele offi cieren, bijzonder geschikt om later met een der hoofdbetrekkingen te worden belast, konden hun car- riere bij de TD blijven vervolgen. Dit impliceerde dat voor de meesten van hen geen levenstaak bij de TD was weggelegd, hetgeen de ambitie voor een topografi- sche werkkring, die voor officieren behalve fysiek on- gemak en sociaal isolement ook nog veel Studie ver eiste, negatief bei'nvloedde (van roon, 1908). Het gevolg was een bijna chronisch officierstekort. Be- zorgdheid daarover loopt als een rode draad door de berichten over de dienst, een bezorgdheid die nauwe- lijks gehoor vond behalve dan dat toestemming werd verleend burgerambtenaren voor de vervulling van offi- ciersbetrekkingen aan te nemen. Toen in 1882 in de In dische pers werd voorgesteld het militaire personeel bij de TD en OB's te vervangen door burgers hield oud- diensthoofd Havenga (1883) een vurig pleidooi voor het scheppen van betere vooruitzichten door omvor- ming van de dienst tot een gesloten dienstvak met een eigen promotie. Havenga bleef een roepende in de woestijn. In 1912 werd gekonstateerd dat het ontbreken van promotie- kansen de toewijding van de officieren belemmerde. In 1917 Steide Van Roon vast dat zij de vakliteratuur siecht kenden en onvoldoende op de hoogte waren van de ontwikkelingen in het buitenland. Het zou nog tot na de eerste wereldoorlog duren - zelfs moest de Twee- de Kamer er aan te pas komen - alvorens aan de lang- bestaande wensen en dan nog slechts gedeeltelijk, tege- moet werd gekomen. In 1924 werd de TD bij Koninklijk Besluit eindelijk een gesloten formatie, ech ter slechts voor de oudste 11 officieren die voortaan voor hun promotie op de ranglijst van de Infanterie werden aangewezen. Hierdoor werd het mogelijk erva- ren, ruimer wetenschappelijk geschoolde krachten met leidende betrekkingen bij de TD te belasten. De zo vu rig bepleite eigen promotie kwam er echter niet en de aanvulling van jonge officieren bleef zorgelijk en wel zodanig dat in 1930 vrijwel geen jongeren beschikbaar waren om de openvallende plaatsen in te nemen (tissot van patot, 1931). De drastische bezuiniging in de vol- gende krisisjaren maakten aan het laatste optimisme een einde. De gehele opleiding (dus ook van officieren) kwam van 1933-1938 tot stilstand. Slot Met uitzondering van enkele körte perioden, zoals die omstreeks de eeuwwisseling, komt de kartering van Ned.-Indie niet over als een inspirerende operatie. Hoe- wel het karteringsapparaat promotie maakte tot zelf- standig legeronderdeel en zieh op papier ontwikkelde tot een centrale karteringsinstelling ten bäte van de economische ontwikkeling, bleef het door aanhouden- de onderwaardering van het nut van kaarten door de overheid steeds stiefmoederlijk bedeeld en aan aanhou- dende beperkingen en bezuinigingen onderworpen. Wat onder deze omstandigheden door de triangulatie en opnemingsbrigades op de werkvloer, dit is het terrein, werd gepresteerd verdient, het zij nogmaals met nadruk gezegd, diep respekt. Aan de vooravond van de tweede wereldoorlog was door hun gezamenlijke inspanning in ruim 75 jaar tijds een gebied van 940.000 km2 topografisch gekarteerd (zie kaart II). Het resterende deel van circa 1 miljoen km2 was in de loop der jaren bedekt met incidentele, vluchtige militaire opnemingen, verkennings- en schets- kaarten, dikwijls vervaardigd uit niet te kontroleren ge- gevens van andere instanties (patrouilles van militairen, reizen van bestuursambtenaren en van onderzoekers, verkenningen van het Boswezen, van Mijnbouw enzo voort) zonder of met weinig wiskundige grondslag en meestal zonder hoogtelijnen. Zelfs bij toepassing van de gunstige produktiecijfers van voor de bezuiniging van 12.000 km2 per jaar zou het ruim 80 jaar duren al vorens dit resterende deel topografisch vastgelegd zou zijn, een weinig opwekkend perspektief! Toegegeven dient echter dat tot het topografisch opgenomen areaal alle economisch belangrijke gebieden behoorden, al waren verschillende daarvan dringend aan herziening toe. Zowel voor het opvoeren van het karteringstempo als voor de herziening van de verouderde bladen was in de jaren 1930 de hoop gevestigd op de luchtkartering. Na een periode van twijfel omtrent de bruikbaarheid van de luchtfoto in een land met een dichte tropische vege- tatie als Indonesie, geraakte men als gevolg van een Se rie geslaagde proefnemingen in verschillende terreinty- pen allengs met het nieuwe medium vertrouwd. In 1937 werd een van de OB's omgevormd tot fotogrammetri- sche brigade. Doch ook zij kreeg in de resterende jaren weinig armslag, hoewel de in 1939 met de burgerlucht- vaart gesloten overeenkomst voor de jaarlijkse levering van luchtfoto's van 25.000 km2 perspektieven bood. Bij verdubbeling van deze oppervlakte, aldus Schepers hoopvol in 1941, kon de achterstand in 25 jaar worden ingehaald! In de jaren 1940 werd zoals begrijpelijk nauwelijks meer enige vooruitgang geboekt en bij de souvereiniteitsoverdracht in 1949 werd een ontredderde dienst - vrijwel alle militairen en burgerambtenaren vertrokken - aan de Indonesiers overgedragen. KT 1989.XV.2 47

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Kartografisch Tijdschrift | 1989 | | pagina 49