Naar een geometrisch kommunikatie-formaat voor de
kartografie
P.G.M. Mekenkamp
Spreken we over lokatiegebonden informatie, dan be-
doelen we dat er een funktionele relatie bestaat tussen
deze informatie en een bepaalde lokatie op het aardop-
pervlak. Dit laatste is een ruimtelijk gegeven, dat als
zodanig kan worden vastgelegd door middel van ruim-
telijke koördinaten.
In een geografisch informatiesysteem (gis) wordt de lo
katie beschouwd als een van de attributen behorende
bij een bepaald gegeven.
Het digitaliseren van zogenaamde positionele data -
waarmee de lokatie wordt vastgelegd - is daarmee een
vast onderdeel van elk projekt waarbij gegevens worden
ingevoerd en geanalyseerd.
Hoewel de lokatie een integrerende rol speelt tussen
verschillende soorten informatie, is de zorg voor de
geometrische juistheid en nauwkeurigheid van positio
nele data doorgaans niet erg groot.
Daarnaast moet gekonstateerd worden, dat de variatie
in afbeeldingsmethoden dermate groot en komplex is,
dat deze de akkurate Gis-ontwerper de nodige hoofd-
brekens kan bezorgen.
Het lijkt er op, dat er binnen het vakgebied van de
kartografie een toenemende druk ontstaat om aan-
dacht te besteden aan een meer systematisch gebruik
van projektiemethoden voor diverse toepassingen. Af-
spraken ten behoeve van een meer efficiente uitwisse-
ling van geometrische informatie van kartografische
dokumenten lijken zeer wenselijk.
Dit artikel behandelt de gedachte, dat het mogelijk
moet zijn om elke projektie van het aardoppervlak te
beschrijven aan de hand van een beperkt aantal Para
meters: een geometrisch kommunikatieformaat.
Het aangezicht van onze aarde
Toen Ptolemaeus (ongeveer 150 jaar nä Christus) de
ligging van een groot aantal punten op het aardopper
vlak in koördinaten bepaalde, werd tegelijkertijd ook
onze 'kijk' op de aarde aan bepaalde regels gekoppeld.
Toch is het bepaald niet vreemd, dat de wereld uit die
tijd zichzelf lokaliseerde op de 'bovenkant' van de bol.
Ook de keuze voor koncentrische parallelcirkels, die
alle hun middelpunt hebben op de rotatie-as van de
aarde, is zeer vanzelfsprekend. Uit eenvoudige sterren-
metingen kan dan immers gemakkelijk worden afgeleid
op welke parallelcirkel (ofwel: op welke breedte) men
zieh bevindt. En hoewel het met de bepaling van de
meridiaanligging iets minder eenvoudig is gesteld, is de
keuze in dit opzicht toch ook een zeer praktische: de
meridiaan verbindt punten met elkaar die hun hoogste
zonnestand op hetzelfde moment in de tijd hebben.
Een en ander betekent, dat er - naast de bestaande na-
tuurkundige relatie - ook een meetkundige relatie is
ontstaan tussen verschillende punten op het aardop
pervlak.
In eerste instantie lijkt deze opmerking weinig interes
sant en onderstreept het slechts een afspraak, die ons
tot op de dag van vandaag de mogelijkheid biedt om
een lokatie vast te leggen.
Toch moeten we ons realiseren dat, door de koppeling
van de geometriek - de meetkundige grondslag van de
kartografie - aan natuurkundige verschijnselen, ons in
de eerste plaats een fysisch-geografisch gezicht van de
aarde wordt getoond. Als we van dit laatste overtuigd
zijn, zullen we ons moeten afvragen, of het in kaart
brengen van sociaal-geografische aspekten niet te veel
belemmerd wordt door deze, van oudsher gehanteerde,
afspraken.
Regels voor projektiekeuze1
Alvorens we antwoord kunnen geven op deze laatste
vraag, zullen we eerst eens kijken naar de wijze waarop
men doorgaans tot een bepaalde projektiekeuze komt.
De kartograaf, die een bepaald gedeelte van het
aardoppervlak wil afbeelden, neemt - soms onbewust
- een drietal stappen, die antwoord geven op even zo-
veel vragen:
Figuur 1. Het metrieke aangezicht van de aarde.
KT 1989.XV.3
49