Kaartgebruik en/of Doelmatigheid Schaal Figuur 3. Een hypothetische relatie tussen kaartschaal en kaartgebruik, waarbij de optimale schaal aangetroffen wordt tussen 1:N2 en 1:N3. pak van generalisata plotseling omslaat in een meer abstrakte vorm van generaliseren. Een kleine verande- ring in schaal veroorzaakt dan in een keer een heel an der beeld, zowel op het geometrische vlak als aan de inhoudelijke kant van de kaart. Dit nu zijn punten waar katastrofale veranderingen op- treden (analoog aan de katastrofe-theorie van thom, 1973). Het vastleggen van deze breekpunten kan erg nuttig zijn bij het bepalen van de kaartschaal die past bij een zeker kaartgebruik. Ik zou willen stellen, dat er een duidelijk verschil ge- maakt moet worden tussen enerzijds een geometrisch georienteerde generalisatie, die voornamelijk gebruik maakt van bewerkingen als vereenvoudigen, vergroten en verplaatsen en anderzijds konceptueel georienteerde generalisatie, gebaseerd op selekteren, klassificeren, ty- peren en symboliseren. De werkwijze is meestal als volgt: op de meer groot- schalige kaarten, bijvoorbeeld 1:5.000 tot 1:50.000, worden de dementen door geometrische transformaties gegeneraliseerd. De veranderingen in het kaartbeeld tre- den heel geleidelijk op met als gevolg dat de afname van de nauwkeurigheid van het gekarteerde eveneens gelijkmatig verloopt. Na het passeren van een bepaalde schaal echter, treden er grotere veranderingen op, die vergezeld gaan van een scherpe daling van de nauwkeu righeid. Het lijkt er op, dat voor het betreffende de ment bij die schaal een drempelwaarde overschreden wordt, waarbij in het uiterste geval zelfs dementen ver loren kunnen gaan. Dit is het (breek)punt waar de ka- tastrofe plaatsvindt. De geometrische vorm van een ruimtelijk objekt gaat verloren en wordt vervangen door een abstrakt of figuratief symbool, dat weinig of geen relatie meer heeft met de oorspronkelijke karakte- ristieke vorm van het objekt. Zo wordt bijvoorbeeld een stad vaak door een cirkel, en een vliegveld door een vliegtuigje vervangen. Het lijkt er op alsof geome trische transformaties naar een toppunt toe werken waar plotseling kwantitatieve aanpassingen veranderen in kwalitatieve. Een tweede Stelling, die ik hier wil poneren, is dat het breekpunt, waarbij geometrische generalisatie omslaat in een konceptuele, niet voor elk kartografisch gegeven of thematisch terrein bij dezelfde schaal ligt. Zo wor den kaartelementen, die nauwelijks in relatie staan met het kaartthema, bijvoorbeeld een kerk op een vervoers- kaart, sneller in een symbool omgezet dan normaler- wijze te verwachten zou zijn. Met andere woorden, ka- tastrofes vinden plaats op verschillende schalen voor verschillende Objekten en dat wordt mede bepaald door kaartthema en -funktie. Het zou interessant zijn om na te gaan hoe een derge- lijk transformatieproces verloopt voor verschillende geografische dementen, bijvoorbeeld een spoorweg, haven, parkeerplaats, brug of dorp, over een heel skala van kaartschalen (liefst kontinu), van groot- naar klein- schalig. Het moet in principe mogelijk zijn om, per dement of thema, de relatie die bestaat tussen geometrische- en konceptuele generalisatie te simuleren door een reeks grafieken te konstrueren, waarbij di verse schalen gekoppeld worden aan de mate van nauwkeurigheid en/of gebruik (figuur 4). Dan blijkt dat sommige elementen, kustlijnen bijvoorbeeld, nooit buiten de geometrische generalisatiefase geraken, ter- wijl andere elementen, zoals landvormen, altijd weerge- geven worden door hoogtelijnen of -zones (kon ceptueel). Als gevolg van de ontwikkeling op het gebied van auto matische kaartgeneralisatie is het noodzakelijk om de Processen te bepalen die plaatsvinden bij zowel geome trische als konceptuele transformaties. Tot nu toe heb- ben de onderzoekingen zieh gekoncentreerd op de geo metrische transformaties. Er is echter op dit moment ook grote behoefte aan een door een 'rule-base' gestuurd systeem, dat eveneens ruimte laat voor inpas- sing van konceptuele veranderingen. Deze ontwikkeling opent de weg naar een volledig geintegreerde aanpak van het generalisatieprobleem voor alle mogelijke Dörpen Spoorwegen Figuur 4. Een afname in geometrische nauwkeurigheid leidt niet automatisch tot een afname in het kaartgebruik. Kaart schaal en geometrische nauwkeurigheid kunnen afnemen, ter- wijl tegelijkertijd het kaartgebruik en de betekenis voor de gebruiker toenemen. 56 KT 1989.XV.3 N0 Ni Groot Ni n4 N, Klein Geometrische nauwkeurigheid Kaartgebruik N 1 N 2 Nj N4 N, N, N3 N4 N» Schaal

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Kartografisch Tijdschrift | 1989 | | pagina 58