phisch Bureau, de Dienst der Militaire Verkenningen.
De kommissie kwam in 1822 met het advies om een
kaart op de schaal 1:10.000 samen te stellen, op basis
van kadastrale plans en in het terrein gekompleteerd
door militaire verkenners. Uit deze basiskaart zou ook
een kaart 1:50.000 worden afgeleid en in gedrukte vorm
worden gepubliceerd.
De toedeling van een bescheiden rol aan de Dienst der
Militaire Verkenningen strookte niet met de plannen van
Van Gorkum, die zijn organisatie wilde laten uitgroeien
tot de centrale karteringsdienst. Door zijn toedoen,
waarbij hij zelfs de koning te zijner gunste wist te be-
trekken, is het advies nooit aangenomen en ging een
unieke gelegenheid verloren om tot meer eenheid in de
nationale kartering van ons land te komen.
Vanaf die tijd ging elk zijn eigen weg: het Kadaster met
de kadastrale opmeting op de schalen 1:1.250 en 1:5.000,
Waterstaat met de rivierkaart op de schaal 1:10.000 en
Oorlog met militaire verkenningen op de schaal 1:25.000
(de basis voor de latere kaartserie 1:50.000).
De eerste nationale kaartserie
Voor er echt een samenhangende nationale kaartserie
tot stand kwam, moesten nog vele drempels worden ge-
nomen. De veldopnames door de officieren van de Mili
taire Verkenningen begonnen in 1834 in Noord-Brabant
zonder formele opdracht en zonder begrotingsgelden.
Pas in 1839 werd deze liefhebberij van de stafofficieren
gesanktioneerd en kon het samenstellen van
manuskript-kaarten op legale basis worden voortgezet.
Maarde hoogste legerleiding, i.e. de Minister van
Oorlog, bleek niet gemakkelijk te overtuigen van de
noodzaak van een gedrukte kaartserie voor het gehele
land. Enkele handgetekende kopieen en dan alleen nog
maar van de grensgebieden leken hem voldoende!
Gelukkig bracht een Sterke voorstander van een gedruk
te kaart, Baron Forstner van Dambenoy, direkteur van
de militaire steendrukkerij, het zelf in 1852 tot Minister
van Oorlog.
Door zijn toedoen is het uiteindelijk gekomen tot het
19e-eeuwse monument van overheidskartografie: de To
pographische en Militaire Kaart van het Koningrijk der
Nederlanden op de schaal 1:50.000.
Deze eerste kaartserie van ons land oogstte veel bewon-
dering door de hoge kwaliteit van het graveerwerk en de
grote gedetailleerdheid.
Voor militair en civiel gebruik
Vanaf het begin was met deze in oorsprong militaire
kaartserie (later 'stafkaart' genoemd) een civiel belang
gediend. De kaart deed onder meer dienst als basis voor
de waterstaatskaart en de geologische kaart. Ook wer
den de kaarten vrij voor het publiek ter beschi kking ge-
steld. In 1865 werd de verkoop opgedragen aan de firma
J. Smulders in Den Haag. De verkoop verliep voorspoe-
dig, de gemiddelde oplage Steeg aanzienlijk en bleek na-
genoeg geheel voor de partikuliere markt bestemd. Voor
militair gebruik werden aanvankelijk slechts 25 exempla-
ren per kaartblad nodig geacht. Opgeplakt en met de
hand ingekleurd werden deze zogenaamde veldstellen
ook regelmatig bijgewerkt. Bij deze kaartserie voegden
zieh in het laatste kwart van de 19e eeuw nog de kaart-
series 1:25.000 en 1:200.000, waarmee de gehele reeks
van middelschalige topografische Produkten voor mili
tair en civiel gebruik beschikbaar was.
De gedeelde verantwoordelijkheid voor het kaartver-
vaardigingsproces tussen de Dienst der Militaire Verken
ningen en de tot zelfstandig bureau uitgegroeide steen
drukkerij (later Topographische Inrigting genoemd)
heeft tot veel Problemen geleid. Door veel ander werk
voor het Ministerie van Oorlog en andere departemen-
ten werden bij de Topographische Inrigting grote achter
standen opgelopen in de bijhouding van de topografi
sche kaartseries.
Dit was vooral een doorn in het oog van de direkteur
der Militaire Verkenningen die zijn inspanningen in het
terrein niet zag resulteren in herziene uitgaven van de
kaarten.
In een brief uit 1911 van de direkteur der Militaire Ver
kenningen P.W. Weber aan de chef van de generale staf
schrijft hij onder meer dat Eckstein, sinds 1878 de (eer
ste burger-)direkteur van de Topographische Inrigting,
het 'bijhouden' van de kaarten volkomen heeft onder-
schat. In 1878 was vastgesteld dat als adjunkt van de di
rekteur van de Topographische Inrichting er een officier
moest zijn die de militaire topografische kaart in de ga-
ten hield. In de tijd van Eckstein was dit Lindhout, die
met buitengewone takt, doch tevens met energie en
kracht optrad tegenover Eckstein, "waar het gold het
handhaven van de belangen van het militaire
kaartwezen".
Deze ongewenste situatie heeft uiteindelijk geleid tot een
ingrijpende reorganisatie in 1932 waarbij de beide
'diensten' worden samengevoegd tot de Topografische
Dienst.
Van kaartverstrekking tot kaartverkoop
De werkelijke verhouding tussen de militaire en de civie
le belangen in de periode tot 1932 is moeilijk te re-
konstrueren. De kaartverstrekking aan derden is vanaf
het begin een vrij onoverzichtelijke geschiedenis.
De kaarten, in een beperkte oplage, waren in aanvang
alleen voor stafdoeleinden bestemd. Door de betere en
snellere reproduktiemethoden na de eerste uitgave, kon
men eenvoudiger grotere hoeveelheden afdrukken. In
1863 was de kaart 1:50.000 voor officieren verkrijgbaar;
in 1873 gold dit niet meer, voor de officieren werd alleen
de 'goedkope', door overdruk verkregen, uitgave be
schikbaar gesteld. In 1879 mögen de kaarten aan de ge-
niecommandementen en aan de eerst-aanwezend inge-
nieurs worden verstrekt. Het is merkwaardig dat dit niet
eerder kon, omdat juist deze legeronderdelen belast wa
ren met de aanleg en het onderhoud van vestigingen,
forten en versterkingen. In 1884 wordt de goedkope uit-
18
KT 1990.XVI.3