alleen hechtte op de met olie ingewreven opengegraveer-
de lijnen. Na het wegwassen van de overtollige inkt
werd een vochtig gemaakt vel papier door middel van
een drukraam op de steen gelegd en aangeperst. De
drukken moesten daarna een paar dagen drogen en ten-
slotte in een aparte pers gelegd worden om ze goed
vlak te krijgen.
Deze arbeidsintensieve en dure methode kon door de
ontwikkeling van de fotografie sterk worden verbeterd.
In 1863 slaagde men erin tekeningen fotografisch op
steen te brengen. De TMK heeft hiervan niet kunnen
profiteren en is nog geheel op de bovenomschreven wij-
ze gereproduceerd.
De graveurs moesten alles uit de vrije hand en in spie-
gelbeeld graveren. De totale gravure van een blad van
de TMK vergde twee jaar. Voor de latere herziening
werd de gravuresteen zeer vlak uitgeslepen, waardoor
helaas vaak meer van het kaartbeeld verloren ging dan
eigenlijk nodig was.
De 'strookkaarten' op de schaal 1:25.000
In 1864 begon een kartering op de schaal 1:25.000 van
diverse verdedigingslinies, o.m. de IJssellinie, de Tieler
en Bommelerwaard en de Meijerij. De kaarten werden
in steen gegraveerd en in kleine oplage voor militair ge-
bruik gedrukt. Omdat slechts 'stroken' terrein in kaart
werden gebracht ging men spreken van 'strookkaarten'.
Hieruit ontstond een landelijke kartering, de Chromo-
Topographische kaart op de schaal 1:25.000. Deze serie
verscheen in twee uitgaven, een met en een zonder ver-
dedigingswerken, zowel in kleur als in grijs. De kaarten
dienden tevens voor het bijwerken van de kaart
1:50.000.
De periode Eckstein
Op 1 april 1878 werd C.A. Eckstein de eerste 'burger'-
direkteur van de Topographische Inrigting en hij zou 30
jaar in die funktie blijven. Hij was als graveur al sinds
1857 in dienst van het Topographisch Bureau en geen
oud-officier. Eckstein was een inventief reproduktie-
technikus, die de ontwikkeling van de kartografie en
kaartreproduktie in hoge mate heeft beinvloed.
Onder zijn leiding werd een nieuwe methode voor de
bijwerking ontwikkeld. Het bijwerken van op steen ge-
graveerde kaarten was een arbeidsintensief karwei en
het rechtstreeks drukken van de gegraveerde steen was
nadelig voor de kwaliteit van de gravure. Omstreeks
1873 kwam de methode van de overdruk in gebruik.
Hiervoor werd de originele steen met een vette inkt-
soort ingewreven en daarvan werd op speciaal geprepa-
reerd stijfselpapier een druk gemaakt. Deze druk werd
op een schoongeslepen steen gelegd en door de pers ge-
haald. Na het verwijderen van het papier bleef de teke-
ning in vette inkt op de steen achter, die daarna werd
gegomd. Het inzwarten van de overdruk geschiedde met
de rol en de inkt bleef op de vette inktsoort achter. Het
beeld van de overdruk lag dus op de steen en niet er in,
zoals bij de gravure.
Later is deze overdrukmethode verbeterd, doordat men
de vette inktsoort met harspoeder bestoof en die met
een speciale spirituslamp met elkaar versmolt, waar
door de inkt een veel groter weerstandsvermogen kreeg.
Door etsen met een sterk zuur bracht men het kaart
beeld daarna in relief en het drukken van veel grotere
oplagen werd hierdoor mogelijk.
Omstreeks 1865 deed de fotografie zijn intrede in het
produktieproces. Men maakte een negatief van het mi-
nuutblad door belichting met zonlicht. Dit werd vervol-
gens op een geprepareerde lithografische steen gelegd,
welke in het donker met een oplossing van zilvernitraat
was overdekt en gedroogd. Na belichting in zonlicht (3
4 dagen) of in gewoon daglicht (8 10 dagen) werd
de steen gefixeerd met natriumsulfiet, gespoeld en ge
droogd. Hierdoor ontstond een goede gids op de steen.
Deze methode werd tot 1878 gevolgd en toen vervangen
door kooldruk op steen.
Kooldruk berust op de verharding van een organische
stof (gelatine of gom) door kaliumbichromaat onder in-
vloed van het licht. Aan een waterige oplossing van ge
latine en kaliumbichromaat werd oostindische inkt toe-
gevoegd, welke in het donker zeer dun met watten op
de steen werd gebracht en gedroogd. Vervolgens werd
het fotografische negatief op de steen vastgeklemd en
in het zonlicht belicht (1 minuut) of in gewoon daglicht
(3 minuten). In het donker werd de niet-verharde laag
verwijderd en de door het licht verharde laag bleef als
een fijne gids achter.
Kleurendruk
De kaart 1:25.000 verscheen sinds 1866 in kleuren, hoe-
wel de gebruikers van de kaart 1:50.000 zieh nog steeds
behelpen moesten met een kaart uitsluitend in zwart. In
1885 begon men de kaartserie 1:50.000 in kleur te druk
ken, ook in kwartbladen vanwege de passing.
Eerst werd zwart gedrukt in een kleurendrukraam,
waarin zieh pennen bevonden, waarop ieder papiervel
van de oplage dat was voorzien van overeenkomstige
gaten kon worden vastgehaakt (enigszins te vergelijken
met de huidige ponsgaten).
In het gehele drukproces bleven de steen en het kleu
rendrukraam in dezelfde positie, want alle kleuren wer
den van dezelfde steen gedrukt. Nadat de zwarte oplage
gedrukt was, bleef de steen in het drukraam geklemd
en werd daar uitgeslepen.
Daarna werd op een papierafdruk met het zwarte beeld
en voorzien van de kleurendrukgaatjes, de volgende
kleur in vette inkt ingevuld en met de gaatjes passend
op de afgeslepen steen overgedrukt. Zo werd de hele
oplage in die kleur bedrukt.
De kleursteen werd weer uitgeslepen en een nieuwe
kleur werd weer op dezelfde manier opgebracht, enzo-
voort. Het inpassen en het proeftrekken verviel hier
door. Jeugdige krachten konden de kleuren in vette inkt
inwassen op de goede plaats met behulp van de in
KT 1990.XVI.3
27