re gevallen zal toch knooppunt-verplaatsing optreden, omdat de diagonale tak onder een hoek van 45 graden wordt verlengd. In principe is het mogelijk om ook te zoeken naar andere hoekkonfiguraties en afhankelijk van de hoek, de diagonale tak onder de juiste hoek te verlengen. Dit heeft echter wel grote konsekwenties voor de benodigde rekentijd. Daarentegen kan worden gesteld dat het nog kartogra- fisch verantwoord is als het verplaatste knooppunt zieh nog binnen het gebied bevindt dat wordt ingenomen door de twee oorspronkelijke takken van de kruising (beck olson, 1986). Het kan worden aangetoond dat met het TON-algoritme aan deze eis wordt voldaan, als de ene tak minder dan circa drie keer zo dik is als de andere. Dit betekent dat met deze methode de knooppunt-verplaatsing in de meeste gevallen binnen de normen blijft. De T-verplaatsing kan worden voorkomen door, indien tijdens de verdunning een van de takken uit alleen nog maar skeletpixels bestaat, de contour te volgen in de richting van de andere tak. Wordt binnen een bepaalde hoeveelheid pixels wederom een skeletpixel gevonden, dan worden alle tussenliggende pixels als skeletpixels aangemerkt. Rekonstruktie van de topologie Dit deel van het onderzoek heeft zieh toegespitst op twee Problemen. Ten eerste is geprobeerd het probleem van het herkennen van onderbroken lijnen op te lossen. Een mens zal bij het zien van een lineair geordende Se rie vlekken in een kaart direkt een lijnsymbool veron- derstellen. Voor de Computer blijft het echter een serie afzonderlijke Objekten. Eenzelfde probleem doet zieh voor wanneer een lijnsymbool wordt gevormd door twee parallelle lijnen. In beide gevallen is het belang- rijk, dat de in de menselijke hersenen gevormde topolo gie ook aan de Computer bekend wordt. Identifikatie van onderbroken lijnen Hoewel het in principe ook mogelijk is om het pro bleem van het herkennen van onderbroken lijnen in raster op te lossen, verdienen vektoroperaties toch ver- reweg de voorkeur. Verschiliende methoden werden al vanuit andere diseiplines voorgesteld (nazif levine, 1984; you fu, 1979). Zij hebben de eigenschap, dat ze nogal gekomplieeerd zijn. Wij zijn van mening, dat het probleem in kaarten van dien aard is, dat met een meer eenvoudige oplossing kan worden volstaan. Voor de tijdens ons onderzoek ontwikkelde methode is allereerst een inventarisatie gemaakt van alle onderbro ken lijnen op Nederlandse en Duitse topografische kaarten. Op basis daarvan werden de volgende kriteria opgesteld: De afzonderlijke dementen: bevatten relatief körte vektoren; bestaan uit relatief weinig vektoren; bevatten minstens twee eindpunten; en vormen een zieh herhalende reeks. Op basis van deze kriteria is een algoritme ontwikkeld, dat in Staat is om, met gebruikmaking van een afstands- en een hoek-kriterium, onderbroken lijnen te identificeren. Wegens tijdgebrek is dit algoritme echter nog niet in programmavorm omgezet. Identifikatie van parallelle lijnen als een lijnsymbool Verschillende onderzoekers dragen oplossingen aan voor dit probleem, welke worden uitgevoerd op de rastervorm van het beeld (o.a. martines-perez et al., 1987). Voor kaarten liggen vektoroplossingen echter veel meer voor de hand. De tijdens het onderzoek ont wikkelde methode kan het best omschreven worden als een 'Hough transformatie' van vektoren (zie ballard, 1981). Elke vektor wordt afgebeeld in de ruimte met as- sen a (alpha) en R (de 'feature space'). Hierin steh 'a' de hoek voor van de normaalvektor van de af te beei den vektor met de X-as, en 'R' de lengte van de nor maalvektor. Parallelle lijnen hebben de eigenschap, dat zij dezelfde a hebben en slechts weinig in R verschillen. Op basis van deze eigenschappen is het mogelijk om parallelle vektoren in de 'feature space' op te sporen. Automatische attribuutkodering Wanneer een kaart op een semi-automatische manier wordt gedigitaliseerd, worden de door de Operator aan- gewezen koördinaten opgeslagen in de Computer. Het is daarbij mogelijk om tegelijkertijd informatie over de eigenschappen van het objekt, dat wordt gedigitaliseerd, aan de Computer door te geven. Hierdoor wordt een koppeling tot stand gebracht tussen de koördinaten en de zogenaamde 'attribuutdata'. Het proces wordt attri buutkodering genoemd. Bij automatische digitalisatie worden alleen de koördi naten van de Objekten geregistreerd. Automatische re- gistratie van attribuutdata is (nog) niet mogelijk. Illus- tratief in dit kader is de opmerking van waters et al. (1989) bij hun beschrijving van het door Laser-Scan ontwikkelde VTRAK-systeem, waarin de interaktieve manier van attribuutkodering wordt gezien als 'meeting the needs for the 90's'. Oplossing van het probleem van automatische attri buutkodering kan beginnen met het bekijken van de in formatie, besloten in het originele rasterbeeld. In dit Stadium is echter slechts een zeer beperkt deel van de benodigde informatie aanwezig. Tijdens het vektorise- ringsproces wordt een deel van de informatie toeganke- lijk gemaakt, maar aan de andere kant verdwijnt ook weer bepaalde informatie. Dit maakt het noodzakelijk, dat zowel naar de raster- als naar de vektor-data wordt gekeken. Informatie aanwezig in de rasterweergave is de kleur (aangenomen dat de kleurscheidingen gescanned wor den) en de dikte van de lijn. De kleur moet aan de Computer kenbaar worden gemaakt. De lijndikte kan worden verkregen door het teilen van het aantal itera- ties, dat nodig is om een lijn te verdünnen tot een ske- let. Wordt de kaart vervolgens gevektoriseerd, dan her- KT 1990.XVI.4 48

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Kartografisch Tijdschrift | 1990 | | pagina 50