Figuur 3. Model van geautomatiseerde symboolkeuze door het KES. groep Symbolen kan er sprake zijn van bijvoorbeeld verschil in grootte, grijswaarde of kleur. Als tweede wordt de topologie (punt, lijn of vlak) van de symbool- groep omschreven. Een verzameling Symbolen met een zekere samenhang en bepaalde gezamenlijke kenmerken, zoals de topolo gie en de toegepaste visuele variabelen, wordt in het KES opgeslagen in een zogenaamde ränge. Zo'n ränge bevat naast de bovengenoemde eigenschap pen ook informatie over hoeveel klassen er maximaal mee kunnen worden weergegeven, zonder dat de beeld- vorming aangetast wordt. Verder kan een ränge infor matie bevatten over hoeveel verschillende variabelen er mee weergegeven kunnen worden. Een ränge bestaat bijvoorbeeld uit cirkelvormige punt- symbolen van verschillende grootte, en kan dan een va- riabele van kwantitatieve aard weergeven, met een maxi- mum van zes klassen. Als er sprake is van cirkelseg- menten in dat puntsymbool, dan kunnen er meerdere variabelen met dat symbool gerepresenteerd worden. Voorbeelden van ranges zijn te zien in figuur 5. Eigenschappen van de variabelen en hun relatie met symbooleigenschappen De gebruiker selekteert de te karteren variabelen vanuit de wens om tot een bepaalde kaartinhoud te komen. De eigenschappen van de geselekteerde variabelen, het linkse blok in het model in figuur 3, beschrijven per variabele het meetniveau, de eenheid en de organisa- tiestruktuur. Op grond van deze eigenschappen wordt aan de hand van kartografische regels uit de grote verzameling ran ges een kleinere groep geselekteerd, die geschikt is om de variabelen weer te geven. Daarbij worden ook nog kennisregels geraadpleegd, die nagaan of zieh bepaalde uitzonderingssituaties voor- doen, die bijzondere eisen stellen aan de symboolran- ges. Dit kan tot gevolg hebben dat de verzameling van geschikte ranges verder beperkt wordt. Veel van de ken nisregels zijn gericht op het voorkomen van onvoorspel- bare overlap bij het karteren van meerdere variabelen. Zo kan het voorkomen dat de gebruiker de bevolkings- dichtheid wil karteren per provincie en per gemeente in een kaart. Er is dan een regel die ervoor zorgt, dat de gebiedsindeling die het hoogste in de hierarchie is (in dit geval provincie) met vlaksymbolen wordt gekarteerd en de lagere (gemeente) met puntsymbolen. Waarnemingseigenschappen en hun relatie met symbooleigenschappen Zoals eerder vermeld, worden de waarnemingseigen schappen (het rechtse blok in figuur 3) gebruikt om achter het gewenste doel van de kaart te komen. Met dit doel in het achterhoofd kiest de gebruiker die waar nemingseigenschappen die hij belangrijk vindt. De vier oorspronkelijke waarnemingseigenschappen van Bertin, associatie, selektie, ordening en kwantificering (bertin, 1967), zijn voor dit doel niet voldoende. Het- zelfde geldt voor de waarnemingseigenschappen van oeels (1987/88) die identifikatie, selektie en beeldvor- ming onderscheidt. Deze indelingen zijn te veel gericht op het effekt van een symbool en niet op het effekt van verschillende Symbolen samen op het totale kaartbeeld. Er is als het wäre een leemte in het gebied tussen het effekt van een symbool en het totale kaartbeeld. Hier- door ontbreekt de basis om een groep samenhangende variabelen aan een groep met elkaar samenhangende kaartsymbolen te koppelen. In een poging om tot een voor onze doeleinden meer bruikbare indeling te komen ontstond het in figuur 4 weergegeven model. Figuur 4. Hierarchisch model van waarnemingseigen schappen. In dit hierarchische model kan de gebruiker kiezen uit zes gewenste waarnemingseffekten, op een drietal niveaus: Associatie: een symbool komt in de kaart duidelijk naar voren en kan snel geidentifieeerd worden. Selektie: een symbool behoort duidelijk tot een be paalde groep, die als zodanig terug te vinden is in de kaart. Kwantificering: aan elk symbool is een hoeveelheid te koppelen, door schatting of meting. Samenhang: de Symbolen zijn goed identifieeerbaar en ook te groeperen, zodat de samenhang tussen de gekarteerde variabelen duidelijk wordt. Vergelijking: de Symbolen kunnen gekwantifieeerd worden en ook is binnen de Symbolen een rangorde te herkennen (bijvoorbeeld van klein naar groot). Hierdoor kunnen de waarden van de gekarteerde va riabelen onderling vergeleken worden (bijv. ver- schijnsel A is 3x zo sterk als verschijnsel B). Totaalindruk: er is een samenhang tussen de gekar teerde variabelen zichtbaar en ook kunnen de varia belen onderling worden vergeleken. Hierdoor ont- KT 1991.XVII.I meetnivo eenheid organisatiestructuur haart- haart- inhoud doe Gebruiker Variabele- eigenschappen: Waarnemings eigenschappen Symbool- eigenschappen visuele variabelen topologie totaal-indruh samenhang vergelijkmg associatie selectie kwantificermg c r tena Symbool symbool groep Mm«nh«ng v*rg*lljklng ••(•eil* ■wooiatl« kwanttflo*ring Meerdere Symbolen Een symbool 32

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Kartografisch Tijdschrift | 1991 | | pagina 34