op een bepaalde schaal kan gevolgen hebben voor de
andere schalen en dient als zodanig te worden gerap-
porteerd. Omdat de databases elkaar niet volledig over-
lappen hoeven veranderingen op het ene schaalniveau
echter geen implikaties te hebben voor de andere ni-
veaus. Bovendien kan de aanpassing van een bepaald
objekt op een bepaalde schaal gevolgen hebben voor
nabij gelegen Objekten, gevolgen die op andere schaal-
niveaus van geheel andere aard kunnen zijn. Ingewik-
kelde ontwerpaanpassingen kunnen hierbij noodzakelijk
zijn, waardoor het risiko van inkonsistente korrekties
ontstaat.
Het voor de hand liggende alternatief voor de opvatting
van bestanden als elektronische kaartbladen is de
schaalonafhankelijke database, of wel het digitaal land-
schapsmodel. Hieruit kunnen door generalisatie, alle
andere kaartschalen worden verkregen (figuur 2). Als
gevolg van het ontbreken van een alles omvattende op-
lossing voor het probleem van automatische generalisa
tie, is deze optie echter nog niet mogelijk. Voor kleinere
landen zoals Nederland is dit probleem slechts van be-
perkte betekenis; kartografische wijzigingen kunnen
snel en interaktief worden verwerkt zonder veel extra
mankracht of risiko's van inkonsistentie (er zijn slechts
negen topografische kaarten op de schaal 1:250.000).
Dit in tegenstelling tot grotere landen als de Verenigde
Staten, waarbij de hoeveelheid geografische gegevens
veel omvangrijker is. De noodzaak tot flexibele schaal-
verandering blijft aldus bestaan. Hierin kan echter pas
worden voorzien, wanneer de noodzakelijke gereed-
schappen voor generalisatie beschikbaar zijn gemaakt.
Een ander aspekt van de exploitatie is de mogelijkheid
om snel en gemakkelijk toegang tot de gegevens te ver-
krijgen. Dit houdt in dat de gebruiker in Staat moet
zijn om zoekoperaties en databewerkingen uit te voeren
zonder zieh te hoeven verdiepen in de details van de ge-
bruikte datastruktuur en data-opslag. Het ligt voor de
hand dat hiervoor het best gebruik gemaakt kan wor
den van een natuurlijke taal die automatisch ontleed
wordt en vervolgens wordt vertaald in voor het infor-
matiesysteem begrijpelijke kommando's. Er bestaat
echter geen uniforme terminologie, ook wel een 'Spatial
Query Language' (SpQL) genoemd, voor het beschrij-
ven van de fundamentele verbanden die moeten worden
gelegd wanneer een ruimtelijke zoekaktie moet worden
uitgevoerd. Zo bestaat er bijvoorbeeld geen overeen-
stemming hoe het ruimtelijke verband 'nabijheid' om te
zetten in een voor het informatiesysteem betekenisvolle
kommandoreeks. Veel onderzoek zal nodig zijn voor de
verbetering van de kommunikatie tussen de gebruiker
en het systeem. Wanneer de gebruiker het systeem een
opdracht geeft om alle nederzettingen binnen een af-
stand van vijf kilometer van de snelweg te geven, dan
zal het systeem in Staat moeten zijn om het woord 'ne-
derzetting' te begrijpen, om automatisch de kaartlagen
'bevolking' en 'infrastruktuur' 'te voorschijn te halen,
hiermee een overlay-operatie uit te voeren waarbij de
juiste selektiekriteria worden toegepast en de geselek-
teerde nederzettingen aan de gebruiker kenbaar te
maken.
Voor de uitwisseling van gegevens tussen instellingen,
lokale overheden en gemeenten is het nodig dat uitwis-
selingsstandaarden worden opgesteld. In verschillende
Projekten die zieh bezighouden met de ontwikkeling
van kartografische databases worden belangrijke pogin-
gen ondernomen om te komen tot zulke database-
uitwisselingsstandaarden. Voorbeelden van deze Projek
ten zijn het door het CERCO (Comite Europeenne de
Responsables de la Cartographie Officielle) gesponsor-
de DEMETER-projekt waarin een automobiel-
navigatie-systeem voor het Europese wegennetwerk
wordt ontwikkeld en het DCW (Digital Chart of the
World)-projekt. De Nederlandse Topografische Dienst
partieipeert in het CERCO-projekt. Voorstellen voor
standaarden zijn ook afkomstig van de werkgroep Stan-
daarden van het 'US National Committee' in samen-
werking met de 'US Geological Survey'. Dit heeft gere-
sulteerd in de 'US Database Transfer Standard'
(sdtstrb, 1990). Een volgende, meer problematische uit-
daging wordt gevormd door het overtuigen van de pro-
ducenten van geo-informatie van het nut van het aeeep-
teren en zelf toepassen van de standaarden.
Producenten van geo-informatie zijn namelijk, ondanks
de voor de hand liggende voordelen, terughoudend met
betrekking tot aeeepteren en toepassen van de standaar
den. Hiervoor zijn verschillende redenen aan te voeren:
Standaarden lijken altijd achter te lopen op de tech
nische ontwikkelingen.
Het toepassen van standaarden is duurder dan het
toepassen van speciaal op de dataproducerende in-
stelling toegesneden oplossingen.
Het is noodzakelijk dat er een evaluatie plaatsvindt van
het werk dat moet worden uitgevoerd om te komen tot
een overschakeling naar standaarden, van de uitvoer-
baarheid en de zin van het verbinden van de verschil
lende nationale databases en van de voordelen op lange
termijn voor de overdraagbaarheid en van het bijhou-
den van gestandaardiseerde gegevens.
Analyse
De belangrijkste stimulering van analyse en modellering
van kartografische gegevens vindt op dit moment bin
nen de GIS-technologie plaats. GIS-software zoals
Arc/Info bevat meer dan duizend GIS-funkties. Het
merendeel hiervan heeft betrekking op analytische ope-
raties. Men kan in dit verband inderdaad opmerken dat
de GIS-technologie de kaart als onderzoeksinstrument
naar voren heeft geschoven, naast haar meer traditione-
le funktie als kommunikatie-instrument. Ook heeft
GIS-technologie het begrip kaart opgerekt tot een be-
grip dat ook produkten als een kartografisch digitaal
bestand, een ruimtelijke matrix of een digitale iaag' op
een beeldscherm omvat. Parallel hieraan hebben karto-
grafen hun afhankelijkheid van pure grafiek verwisseld
voor een toenemende afhankelijkheid van digitale data
bases en ruimtelijke theorieen (m'üller, 1989). Hier-
naast heeft de GIS-technologie eveneens een nieuwe be-
wustwording veroorzaakt ten aanzien van
KT 1991.XVII.2
33