een beeld verkregen van de landschapsontwikkeling tus- sen omstreeks 1850 en onze tijd. Gei'nventariseerd kan worden hoezeer de traditionele inrichting van het land- schap inmiddels is veranderd en in hoeverre oude vor- men in een gebied nog herkenbaar zijn. De kaartverge- lijking wordt vergemakkelijkt doordat zowel de nettekeningen in de Grote Historische Atlas als de kaar- ten in de Grote Topografische Atlas van Nederland de- zelfde schaal bezitten. We willen er met nadruk op wij- zen dat een kaartvergelijking een beeld geeft van de landschapsontwikkeling, maar nog geen verklaring. Hiervoor is aanvullend (archief)onderzoek nodig. De kaart De originele tekening van blad 38 en 39 werd vervaar- digd in 1849 en 1850. De kaart kenmerkt zieh door een zeer gedetailleerde weergave van het terrein. Heel nauw- keurig zijn de bewoning, percelering, sluisjes, windwa- termolens, landwegen, voetpaden, dijktrajekten, natuur- lijke watertjes, het slotenpatroon, enzovoort ingetekend. In ander verband hebben we erop gewezen dat de mini- tieuse kartering ook wel Problemen met zieh meebrengt (beenakker, 1990, pp. 71-72). Veel gegevens zijn sa- mengedrongen op een klein oppervlak. Dat gaat nog weleens ten koste van de leesbaarheid van de kaart. Voor het onderzoek naar Steden en dorpen is het ont- breken van gemeentegrenzen een gemis. Op deze nettekening overheerst een open weideland- schap met längs de Vecht en de Amstel een duidelijke veenverkaveling. De Steden liggen nog vrijwel geheel binnen hun zeventiende-eeuwse versterkingen. Door- gaande landwegen zijn er nauwelijks. De Steden en dor pen zijn door middel van een systeem van ringsloten en trekvaarten met elkaar verbonden. De enige 'moderne' verkeersverbinding op de kaart is de Rynspoorweg tus- sen Amsterdam en Utrecht. Een vergelijking met de moderne topografische kaart laat zien dat het landschap de laatste anderhalve eeuw spektakulair is veranderd. Het meest opvallend is de enorme uitbreiding van de bewoning. Ten zuidoosten van Amsterdam doen alleen de namen van enkele me- trostations nog denken aan het voormalige polderland- schap. Een andere opvallende verandering in de traditi onele inrichting van dit landschap is de uitbreiding van het spoorwegnet en de aanleg van een groot aantal au- towegen. Hoewel in het overgebleven landelijk gebied veel sloten zijn gedempt en kavels vergroot (bijvoor- beeld ten oosten van Muiden), zijn de hoofdstruktuur van de verkaveling en ook het grondgebruik dezelfde gebleven. Vanwege de stabiliteit van met name de lijnelementen mögen we veronderstellen dat bepaalde basislijnen op de nettekening een hoge ouderdom hebben. Dat wil evenwel niet zeggen dat we de landschappelijke situatie in het midden van de negentiende eeuw gelijk mögen stellen aan bijvoorbeeld de middeleeuwse situatie. Deze kaart laat een momentopname van het landschap tus- sen Amsterdam en Bussum/Naarden zien dat het resul- taat is van een eeuwenlang veranderingsproces. Door deze kaart te vergelijken met kaartmateriaal uit vroege- re perioden en daarbij archiefbronnen te raadplegen kan een vollediger beeld van de historisch-geografische ontwikkeling van het kultuurlandschap worden bereikt. Kaartgebruik in het onderwijs Tot slot willen we wijzen op de mogelijkheid de Grote Historische Atlas te gebruiken in het onderwijs. De kaartvergelijking biedt de mogelijkheid in körte tijd in- formatie te verkrijgen over een aantal opvallende as- pekten van het landschap. De leerlingen kunnen zelf- standig ontdekken dat het landschap door de eeuwen heen een grote diversiteit en dynamiek heeft vertoond en dat in dit proces de mens een grote rol speelde. Onlangs hebben we met een aantal leerlingen (MAVO, HAVO en VWO) die op het Nederlands Astmacentrum Davos verblijven gedurende drie lesblokken gewerkt aan een aardrijkskundeprojekt met als titel 'het Nederland- se landschap in Zwitserland'. In dat projekt zijn enkele kaartbladen, o.a. blad 38, uit de Grote Historische At las en de Grote Topografische Atlas van Nederland aan de hand van enkele opdrachten met elkaar vergeleken. Een voorbeeld van zo'n opdracht was: 'kleur op de werkkaart (een grijsdruk) de Steden en dorpen om streeks 1850 donkerrood en de tegenwoordige Steden en dorpen lichtrood'. Op dezelfde wijze werden de oude en nieuwe kaart vergeleken ten aanzien van verkeerswe- gen, waterwegen, spoorlijnen, verkaveling, rekreatieter- reinen enzovoort. Zo ontstond op de grijsdruk een kleurrijk geheel waarmee de verschillen in het land schap tusen 1850 en onze tijd werden aangegeven. In het laatste lesblok hebben we met elkaar het resultaat van de kaartvergelijking besproken. Als eerste kwam aan de orde wat er na 1850 in het landschap is blijven bestaan of nauwelijks is gewijzigd. Die diskussie was vrij snel afgelopen, want de leerlingen hadden meer oog voor wat sedert het midden van de vorige eeuw zoal is veranderd. Op die manier kwamen we te spreken over de aanleg van spoorlijnen en kanalen, de droogleg- ging van de IJsselmeerpolders en de groei van rekreatie- mogelijkheden. Het meest indrukwekkend op hun werkkaarten vonden de leerlingen echter de verschillen- de fasen in de uitbreiding van dorpen en Steden. Vooral de uitbreiding van Amsterdam en Amstelveen sprak erg tot de verbeelding. In dit verband vertelden de leerlin gen elkaar uit eigen ervaring over de inrichting van oude en nieuwe woonwijken in hun eigen woonplaats. AI pratende werd gekonkludeerd dat ieders woonomge- ving voortdurend aan verandering onderhevig is en dat daardoor het landschap voortdurend wordt aangetast. Door er onderzoekend achter te komen op welke wijze het huidige landschap is gevormd, wordt in de les een affektieve benadering van het landschap bereikt. Hierin is, in tegenstelling tot een kognitieve benadering, meer aandacht voor de beleving van en de waardering voor het landschap. Literatuur op blz. 67. KT 1991.XVII.2 49

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Kartografisch Tijdschrift | 1991 | | pagina 51