wordt een summier stadsmorfolo-
gisch kaartje weergegeven; de andere
Steden moeten het zonder stellen.
Verder worden nergens de bebouwde
buurten of huizenblokken intenser
gedifferentieerd naar aard
(morfologisch-funktioneel) en ouder-
dom van de bebouwing of naar be-
wonersstruktuur (sociaal), althans
nooit op een overzichtskaartje. Men
vindt wel het percentage Türken per
buurtkombinatie of het aantal thea-
ters in Amsterdam, doch waar de ei
gen bedienden, bejaarden, vrije be-
roepen, winkelstraten, toeristische
infrastruktuur, onderwijsinstellingen,
kantoren enzovoort gevestigd zijn in
oude of recente gebouwen, aaneen-
gesloten of in tuinwijken, daar heeft
men het raden naar!
De ommelanden van Amsterdam en
Groningen worden ook bestudeerd
en in kaart gesteld en nog eens 3
suburbane zones worden eraan toe-
gevoegd: de stadsgewesten van Rot
terdam, Eindhoven en Leeuwarden.
Net zoals de binnenstadsdifferentia-
tie onvoldoende tot uiting komt, zo
ook is de funktionele differentiatie
van de Steden en gemeenten, de ste-
delijke hierarchie of noem het ge-
meentelijke afhankelijkheid, nergens
uit op te maken. De relatie werk-/
woongelegenheid zou een bijzonder
boeiend gegeven kunnen geweest
zijn, dat ook de mobiliteit en de ver-
keersstromen beter doet begrijpen.
Wellicht vallen deze aspekten des te
meer op omdat ondergetekende te
zeer verwend is door de bestaande
Belgische kaartgegevens. Zelfs in
Belgische schoolatlassen vindt men
kaartjes van de stedelijke in-
vloedssferen.
De vergelijking met andere Europese
(of wereld-jlanden en Steden is goed
geschetst in het begin van het deel.
Jammer dat het inwoneraantal van
de wereldmetropolen op 20 jaar
oude gegevens gebaseerd is. Intussen
zijn bepaalde agglomeraties zelfs
verdubbeld in aantal inwoners, of
bijna toch. Denken we daarbij maar
aan Mexico-city, Sao Paulo, Cairo,
Bombay.
We sluiten dit atlasdeel 3 over de
Nederlandse Steden af met een aan
tal bijkomende bedenkingen omtrent
het kaartredaktionele werk.
Vooreerst dient gesteld dat een
overgroot gedeelte van de atlas
getuigt van een uitzonderlijk goe-
de technische kwaliteit. Daarin is
de layout niet altijd even goed te
volgen, zodat bepaalde bladschik-
kingen eerder aan puzzels doen
denken, zoals pp. 14, 15 en 16.
De werkgelegenheidscijfers en de
evolutie ervan, bijvoorbeeld in in-
dustrie en detailhandel, zijn wel
duidelijk af te lezen voor Gronin
gen en Amsterdam, doch verdere
differentiatie in aard en lokalisa-
tie van deze beide Parameters is
onvindbaar.
Evolutiecijfers bij toe- en afname
staan op pagina's 18, 19, 22 en 23
terecht van onder naar boven ge-
rangschikt van laag naar hoog.
Hoogtelijnen worden net evenzo
aangeduid in de legenda. Het lijkt
me ook logisch dat 'onder nul'
ook onderaan Staat en 'boven
nul' bovenaan. Waarom wordt die
gülden regel niet langer toegepast
op andere pagina's? Vergelijk on-
derling van de legenda's van de
kaartjes 22 en 28 maken mijn ver-
wondering duidelijk.
De helft van de thematische
kaartjes zijn choropleten, waarbij
van elke klasse in de legenda de
grenswaarde onderaan dezelfde is
als de grenswaarde bovenaan van
de vorige klasse. De beperking tot
een enkele getalwaarde ter hoogte
van deze beide lijntjes samen zou
ook de tijd om te lezen en memo-
riseren van deze cijfergegevens tot
de helft herleiden.
Deel 6 - Voorzieningen
Volgens het principe van Christaller
wordt in het begin van dit atlasdeel
het lokalisatieprincipe en de hierar
chie der centra uitgelegd met mooie
theoretische schema's. Hoe de feite-
lijke Nederlandse struktuur er dan
uitziet is jammer genoeg niet in
kaart gebracht.
De verschillende voorzieningskatego-
rieen zijn goed ruimtelijk gepropor-
tioneerd in dit deel: de zakelijke
voorzieningen met een konkreet
stadsvoorbeeld van Utrecht, gezond-
heid en onderwijs met Rotterdam als
case-studie en als laatste kultuur en
sport. Het klinkt misschien wel
vreemd in deze laatste kategorie ook
de bejaardenoorden, de gezinsverzor-
ging en de Blijf-van-mijn-lijf-huizen
aan te treffen. Voor een Vlaming zal
de afwezigheid van grote kulturele
verenigingen wel opvallen.
De impakt van het hoger (of weten-
schappelijk) onderwijs op het
stadsleven of -uitzicht komt noch
hier noch in deel 3 over de Stad aan
bod - tenzij heel even in Groningen.
Nochtans wordt het gebouwen-
bestand, de huisvesting en het uit-
gaansleven in niet geringe mate hier-
door beinvloed.
De themakaartjes zijn vlot leesbaar,
dank zij het soms suggestieve sym-
boolgebruik. Wat eerder al gezegd is
over het aantal klassen in de choro-
pletenkaartjes geldt hier ook weer.
Een goed voorbeeld van snelle selek-
tiviteit komt tot uiting in kaartje 32
in tegenstelling tot de minder-vlotte
mogelijkheid tot beeldvorming
(instant-selektie van een klasse) van
de figuren 23 en 26 en zeker van fi-
guur 11 (zie kleurenillustratie). De
thermometer-figuur 4 is zeer origi-
neel, maar laat meteen ook het logi
sche inzien van de oplopende getal-
lenreeks met enkelvoudige weergave
der waarden. Dit in tegenstelling tot
de dalende reeks naar boven toe
op de figuur ernaast waarop elke
grenswaarde weer dubbel wordt
genoemd.
Deel 10 - Landbouw
Dit boekdeel kent een zeer logische
opbouw. letwat omschreven sommen
we even op:
1. Landbouw in de samenleving, met
daarin de algemene en regionale
kenmerken van de Nederlandse
landbouw en de evolutie ervan.
2. De landbouwer en zijn grond, als
ekonomisch gegeven.
3. Bedrijfs- en produktiekenmerken,
en de historiek ervan.
4. De afzet en verwerking van de
landbouwprodukten.
5. De inkadering van de landbouw
op breder vlak: internationale be-
tekenis, met het accent op de E.G.
Het atlasdeel kent een rüstige layout,
wellicht te danken aan de vele over-
zichtskaartjes van Nederland (bijna
50, of 40% van wat in de 4 hier
besproken delen samen voorkomt)
waarvan tweederde telkens op een
kolombreedte (schaal 1:3.000.000) is
afgebeeld. De inbreng van de vele
kaartjes i.v.m. de evolutie van het al-
gemeen grondgebruik en de akker-
bouwkenmerken (waarom ook niet
de evolutie van de beteelde opper-
vlakte?) illustreert meteen de dyna-
miek van deze bedrijfssektor. Jam
mer dat deze sterk grondgebonden
Parameters niet meteen konden ge-
konfronteerd worden met een
KT 1991.XVII.3
51