(kwartair-)geologische, geomorfolo- gische, lithologische of grondsoor- tenkaart, die weliswaar in andere at- lasdelen (13 en 14) zijn onder- gebracht. Dit stoort des te meer om- dat de tekst af en toe ernaar ver- wijst, bijvoorbeeld op de zand- gronden tref je.Hierdoor wordt een diepgaande voorafgaande kennis van de lezer verwacht, wat ook het geval is voor regionale toponiemen en bepaalde afkortingen zoals CO- ROP en sbe. Van dit laatste (reeds vermeld op pagina 4) treft men fi- naal wel de betekenis aan, doch men moet geduld hebben tot op pagina 16! Soms ligt het aantal tintklassen op de choropletenkaartjes weer aan de hoge kant. Anderzijds is de aandui- ding van het aantal gemeenten of landbouwgebieden per klasse in de legenda een welkome informatie- aanvulling, wat trouwens ook een konstante is in de hele atlasbundel. Niemand zal het een Belgische recen- sent kwalijk nemen dat hij onbewust zelfs een aantal parameters gaat ver- gelijken tussen Nederland en de zuiderburen. Zeker wanneer de zui- delijke grensstreek bepaalde koncen- traties (of afwezigheid ervan) laat zien en bijna ernaar vraagt hoe deze variabele verder zuidwaarts verloopt. Het 'pachtaandeel' in de landbouw (fig. 20) is een van die kenmerken. Terwijl Nederland sinds de tweede wereldoorlog vooral van pachters naar eigenaars-bedrijfsleiders is ge- evolueerd, is het pachtaandeel in Belgie nog tamelijk groot gebleven en ligt eerder in de lijn van wat in Zeeuws-Viaanderen zieh voordoet. Ongetwijfeld zal de pachtwetgeving en de grondspekulatie (vastgoedbe- legging) hierin een belangrijke rol speien. Op het eerste gezicht lijkt het ver- wonderlijk dat relatief weinig land- of tuinbouwers een ander hoofdbe- roep hebben in het verstedelijkte westen des lands, waar de gemiddel- de bedrijfsgrootte merkelijk kleiner is dan in de drie meest noordelijke provincies. De relatie met de inten- sieve tuinbouwbedrijvigheid zal hier- aan niet vreemd zijn. Het verband tussen de landbouw-nevenberoepen, de veeteelt en de gemiddelde be drijfsgrootte lijkt - althans bij ver- gelijking van de kaartjes onderling - niet zo vanzelfsprekend. Een positie- ve korrelatie valt daarentegen wel di rekt op bij de vergelijking van figuur 30 met 36, waardoor men geneigd is de mestoverschotten in eerste instan- tie toe te schrijven aan het pluimvee. Verdere vergelijking met de mestvar- kens - pagina voordien (fig. 29) - maakt de konklusie vollediger. Waar- om heeft de redaktie dan ook niet de drie veekaartjes van p. 11 omge- wisseld met de 'fruit- en groenten- kaartjes' van p. 12? Zo had men in- eens de hele problematiek rond veehouderij, en de gevolgen ervan voor het milieu, overzichtelijk sa mengebracht. Een suggestie ook voor de kartografen van de 'puntjes- kaartjes': bij gebruik van verschil- lende eenheidswaarden per punt zou, door een verschil in grootte van het bolletje, de argeloze kaartgebruiker tenminste beter gewaarschuwd zijn. Oost-Gelderland, bijvoorbeeld, lijkt op de kaart een groter aantal koeien te bezitten dan varkens, terwijl in werkelijkheid er 5 keer meer varkens zijn. Of nog: het aantal slachtkui- kens (fig. 31) lijkt in sterke mate kleiner dan de hoeveelheid leghen- nen (fig. 30), alhoewel het aantal voor beide van dezelfde grootte-orde is. Hoe de kaartauteur in zijn tekst (p. 1 onderaan) dan aan gemiddeld 3 keer zoveel slachtkuikens per bedrijf komt zal voor de lezer een raadsel zijn, tenzij de exklusieve leghen- bedrijven hier buiten beschouwing worden gelaten. Dezelfde opmerking i.v.m. de schaal- normen in de legenda geldt ook voor de kaartjes 47 en 48 (zie kleurenillu- stratie) en zelfs 49. Hierin suggere- ren dezelfde vormen en grootte- klassen van de Symbolen - grafisch althans - dezelfde hoeveelheden, wat geenszins het geval is. Deze misvat- ting wordt dan nog aangemoedigd door het gebruik van dezelfde kleur. De vele ruimtelijk voorgestelde land- LI 11 KT 1991.XVII.3 47 Varkens-, kalver- en pluimveeslachterijen varkensslachterijen aantal varkensslachtingen, 1986 5 000 - 100000 stuks 100000 - 200000 200000 - 400000 I 400000 stuks kalverslachterijen aantal kalverslachtingen, 1986 10000 - 50000 stuks 50000-100000 100000 stuks pluimveeslachterijen geslachte hoeveelheid pluimvee, 1985 5000 - 10000 ton I 10000 ton Gieren n Almelo Wesepe I C i l H n Br.««ikei tenvoorde nters ijk Ddetinch Nieuw a/d IJsse Schoanhove nkheurne imegen "ULJCM bebouwing, bos, natuurgebied schaal 13 000000 concentratie van de intensieve veehouderij, 1984 1— sbe intensieve veehouderij per 100 ha 219 219-407 407-736 736 aandeel van het totale aantal sbe per klasse 25 25 25 25 aandeel van de betreffende gemeenten in de totale oppervlakte cultuurgrond 75.8 13.2 6.9 4.1 52

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Kartografisch Tijdschrift | 1991 | | pagina 54