het wel degelijk ook van belang voor
GIS-gebruikers, omdat ze over hulp-
middelen kunnen beschikken, die het
gebruik stimuleren van elk gegevens-
bestand, klein dan wel groot! Het
artikel laat visuele en model technie-
ken zien, speciaal geschikt voor klei
ne gegevensbestanden.
Batta (State University of New York)
bespreekt fouten, die geintroduceerd
worden als polygonen worden ver-
vangen door punten, wat pianologen
(blijkbaar) vaak doen vanwege het
gemak dat ze ervan hebben bij hun
berekeningen. Dit artikel benadrukt
dat deze vervanging niet langer no-
dig is, gezien de berekeningskracht
van G1S.
Herzog (Universität Zürich) pakt het
probleem aan van het aggregeren
van gebieden in choropletenkaarten
en steh een generalisatie voor die ge-
baseerd is op een bepaalde filte-
ring'-techniek.
Deel 6 gaat ook over sociaal-
ekonomische gegevens, maar meer in
het bijzonder in hun ruimtelijke
kontekst.
Er zijn vier hoofdstukken. Fothe-
ringham (State University of New
York) onderzoekt fouten, die voort-
komen uit de bepaling van de mate
van verandering. Amrhein en Flo-
werdew (University of Lancaster) on-
derzoeken Canadese migratiesta-
tistieken en komen tot de ontdekking
dat het effekt van ruimtelijke aggre-
gatie op de resultaten van het maken
van modellen te verwaarlozen is.
Flowerdew en Green (University of
Lancaster) onderzoeken het omge-
keerde probleem. Zij komen met een
paar disaggregatie-technieken. Arbia
(Universita di Roma) gaat in op de
onbetrouwbaarheid die wordt gein
troduceerd door elke verandering in
de (ruimtelijke dimensie van de)
sociaal-ekonomische gebiedseenheid,
zoals een verandering van punt tot
vlak, van lijn tot punt, en van ge
biedseenheid.
Deel 7 bestaat uit slechts een artikel,
geschreven door Openshaw (Univer
sity of Newcastle upon Tyne). Hij
publiceert zijn bevindingen over
GIS-fouten al sinds halverwege de
jaren zeventig, en heeft daarom een
enorme ervaring. In zijn artikel hier
komen verschillende onderwerpen
aan de orde, zoals een verslag van
zijn Monte Carlo simulatie van een
foutenvoortplanting, die de Proble
men van de voortplanting van de va-
riantie uit de weg gaat. Het hoofd-
stuk eindigt met een
onderzoeksagenda, waarin melding
wordt gemaakt van de ontwikkeling
van GIS-hulpmiddelen om de voor-
naamste types fouten aan te pakken
en om statistische zones tot stand te
brengen.
Dit boek is van aanzienlijke beteke-
nis, omdat het het eerste over dit on-
derwerp is. Het heeft echter als na-
deel dat het slechts een verzameling
artikelen is, welke in wiskundig en
inhoudelijk opzicht maar weinig op
elkaar zijn afgestemd. En verder zijn
de meeste artikelen 'position pa-
pers', omdat ze afkomstig zijn van
een konferentie, die werd gehouden
om onderwerpen voor een onder
zoeksagenda vast te stellen. Zij die
les geven in GIS of bezig zijn met
het opzetten van ruimtelijke gege
vensbestanden hebben weinig aan
het boek. Bovendien zullen zelfs po-
tentiele onderzoekers, die onderwer
pen voor de onderzoeksagenda pro-
beren te vinden, elk artikel zeer
grondig moeten doorlezen, willen ze
er bestanddelen van tegenkomen.
Daarnaast is het jammer dat er een
groot aantal drukfouten in het boek
staan.
Het boek verdient echter toch een
plaats in een bibliotheek. Ook zij die
onderzoek doen naar fouten in GIS
zouden het moeten hebben. Niette-
min wachten we naar mijn mening
nog steeds op een boek over de
nauwkeurigheid van ruimtelijke ge
gevensbestanden, dat geschikt is
voor het onderwijs. De kennis om
het te schrijven is waarschijnlijk al
in voldoende mate aanwezig.
J. Drummond
Blakemore, M. (1984), Generalisati-
on and error in spatial databases.
Cartographica 21, pp. 131-139
Chrisman, N. (1982), Methods of
spatial analysis based on error in ca-
tegorical maps. Ph.D. Thesis, Uni
versity of Bristol.
KT 1991.XVII.3
59