Figuur 1. Een dubbele driedimensionale kleurenkegel als uit-
gangspunt voor de ITC 'Ostwald'-kleurenkaart.
geeft de kleursoort aan, en de afstand tot de centrale as
bepaalt de mate van verzadiging. De dubbele kegel van
Ostwald is geen waarnemingsuniforme kleurenruimte.
Met name de variabele helderheid is niet direkt gerela-
teerd aan de ruimtelijke positie in de kegel. Ook van
belang is het feit dat bij hetzelfde hoekverschil tussen
twee willekeurig gekozen kleursoorten het waarnemings-
verschil groter wordt met een toenemende afstand tot
de centrale as, dus met toenemende verzadiging.
Het vaste kleurenlichaam bestaat daarmee in feite uit
een dubbele set van in elkaar geschoven kegels (zoals de
schillen van een ui), en elk van die kegels kan in de
kleurenkaart worden weergegeven door een aparte kleu-
rencirkel of -schijf (figuur 2). De kleurenkaart werd ge-
drukt in geel, magenta en cyaan, in de rasterpercentages
10%, 20%, 35%, 50% en 70% plus de volle kleur. Deze
waarden worden gekodeerd van 0 (voor geen kleur) tot
en met 6 (voor de volle kleur). Elke kleur op de kleu
renkaart krijgt daardoor een unieke kode, bijvoorbeeld
kleur 536 bestaat uit 70% geel plus 35% magenta en
100% cyaan.
Herkoderen van de kleurenkaart voor het
programmeren in Prolog
De positie van de individuele kleuren in de dubbele ke
gel kan worden afgeleid van de kodes zelf. Op basis
van deze kodes kunnen het azimut (kleursoort) en de
afstand tot de centrale as (verzadiging) gemakkelijk be-
rekend worden, maar niet de helderheid. Deze kan al-
leen gevonden worden door aparte metingen met een
densitometer. De Munsell-grijswaarden (Munsell Book
of Color, 1976) werden ook gemeten, en de resultaten
van de metingen van de kleuren op de kleurenkaart
werden daarna getransformeerd naar de Munsell-
grijswaardenschaal. Deze schaal is (bijna) waarne-
mingsuniform, dat wil zeggen: gelijke 'afstanden' op de
schaal betekenen gelijke verschillen in visuele waar-
neming.
Het waarnemingsverschil tussen twee naast elkaar lig-
gende kleursoorten in een willekeurig gekozen cirkel
van een willekeurige schijf op de ITC-kleurenkaart is
niet konstant. Bijvoorbeeld in het vlak tussen rood en
magenta zijn de verschillen veel kleiner dan in dat tus
sen groen en geel. Ter kompensatie van dit effekt wer
den de kleuren (azimut) op de kleurenkaart vergeleken
met en getransformeerd naar het azimut van de
Munsell-kleuren. Voor geel werd 0 graden gekozen, en
de hoeken werden vervolgens tegen de klok in bere-
kend. Bijvoorbeeld: rood en cyaan hebben op de kleu
renkaart een azimut van 60 graden en 240 graden, maar
na de transformatie wordt dit respektievelijk 74 graden
en 216 graden.
De laatste variabele, verzadiging, werd simpelweg bena-
derd door haar te definieren als de afstand tot de cen
trale as. Elke kleurenschijf op de kleurenkaart bestaat
uit koncentrische cirkels, die voor het aangeven van de
verzadiging zijn gekodeerd van 0 (het centrum) tot een
maximum van 6.
Om de meetschalen voor de drie variabelen enigszins
op elkaar af te stemmen, werden de waarden met elkaar
vergeleken in een iteratieve procedure, die tegelijk plaats
vond met de programma-ontwikkeling. Uiteindelijk
werden de volgende meetschalen van gehele getallen ge
kozen: 0-120 voor helderheid, 0-360 voor kleursoort en
0-6 voor verzadiging (de laatste in het programma ver-
menigvuldigd met 10).
Een voorbeeld van een kodering van een kleur in Pro
log is dan:
colour(550,dhs(69,74,5))
Hetgeen betekent: kleurkode 550 (70% geel plus 70%
magenta) heeft helderheid 69, kleursoort 74 en verzadi
ging 5.
Dit koderingssysteem leidt nog niet tot een perfekte,
waarnemingsuniforme kleurenruimte, maar is goed
bruikbaar in een Prolog computerprogramma, waarin
de 'regels' zijn afgeleid van de manier waarop een erva-
ren kartograaf de ITC-kleurenkaart gebruikt.
Figuur 2. Tweedimensionale weergave van de buitenste 'schil'
van de bovenste set kegels.
26
KT 1991.XVII.4
white
blue
cyan
green
black
magenta
blue
white
cyan
green