worden gegeven, die ook geschikt is voor de behande-
ling van fouten: Een GIS bewerkt geografische gegevens
met behulp van modellen om informatie te verschaffen
in een computergestuurde omgeving.
Nu er een 'werkdefinitie' van een GIS is, moeten er
ook werkdefinities van gegevens en modellen worden
ontwikkeld. Pas daarna kan worden beschreven welke
fouten in gegevens en modellen kunnen voorkomen en
hoe die fouten kunnen worden gemeten, opgeslagen en
zieh voort kunnen planten. Hiermee kunnen kwaliteits-
aanduidingen worden gegeven aan informatie, die door
een GIS is geprodueeerd.
Gegevens
Als we over een GIS praten kunnen we zeggen dat ge
gevens bestaan uit bekende feiten over concrete ob-
jecten.
Feiten worden bekend door waarnemingen of metingen.
Bij een GIS kunnen drie categorieen gegevens (dat wil
zeggen bekende feiten) worden onderscheiden:
1. attribuutgegevens
2. locatiegegevens
3. temporele gegevens.
Attribuutgegevens beschrijven de materie, kenmerkende
eigenschappen, variabelen, waarden enz. van concrete
objecten. Locatiegegevens beschrijven de geografische
ligging (positie) van die objecten met betrekking tot an
dere objecten. Temporele gegevens geven het tijdstip
aan waarop de attribuut- en locatiegegevens, die de ob
jecten beschrijven, werden gemeten of waargenomen.
Een voorbeeld van een logisch model is:
de meest geschikte locatie (SUIT1) voor het verbou-
wen van kokosnoten is daar waar de helling minder
is dan 1% (SLOPE1), de hoogte minder dan 500 me-
ter (ELEV1) en de neerslag minder dan 300 mm per
jaar (RAIN3).
Of, eenvoudiger gesteld:
als SLOPE1 en ELEV1 en RAIN3 gelden voor een
bepaald pereeel, dan SUIT1.
Figuur 2 laat een geschiktheidskaart voor de teelt van
kokosnoten zien, waarvoor dit model en nog drie van
dergelijke logische ('Boolean') modellen gebruikt zijn.
De gegevens die in deze voorbeelden van een wiskundig
en een logisch model gebruikt zijn, beschrijven de loca
tie en de attributen van concrete objecten. In het voor
beeld van het wiskundige model kan de locatie gemeten
worden in een continu bereik. Hoewel helling, hoogte
en neerslag ook allemaal in een continu bereik gemeten
kunnen worden, zijn ze weergegeven in klassen (<1%;
<500 m; en <300 mm per jaar) en gebruikt als discre-
te variabelen bij de produktie van de kaart in figuur 2.
Een paar andere attributen van concrete objecten, zoals
boomsoorten en grondgebruik, kunnen eigenlijk niet
gemeten worden, maar kunnen bij de gegevensverzame-
ling worden beschouwd als discrete variabelen. Bijge-
volg stellen de gegevens die in wiskundige modellen
worden gebruikt continue variabelen voor en die welke
in logische modellen worden gebruikt discrete.
Modellen
GIS-modellen omvatten de analyse- en bewerkingspro-
cedures die worden losgelaten op de gegevens, die zijn
opgeslagen in een GIS.
Er zijn veel manieren om modellen te classificeren,
maar voor het beheersen van fouten is een zeer eenvou-
dige onderverdeling bruikbaar:
1. wiskundige modellen
2. logische modellen.
Voorbeelden van wiskundige modellen zijn:
<P tt/2 - 2 aretan (e~y/R)
X x/R 4- \0
Dit zijn de inverse vergelijkingen van de Mercatorpro-
jectie (uitgaande van een bol) met de volgende vari
abelen:
R straal van de aarde
e exponentiele constante
x en y de projectienet-coördinaten van het punt
onder beschouwing;
<p en X de geografische coördinaten van dat punt; en
X0 de geografische lengte van de standaard-
meridiaan.
Figuur 2. Geschiktheidskaart voor de verbouw van kokos
noten.
14
KT 1992.X VI 111
im Estate
30 f