verzameling van terreinobjecten, op verschallende aggre- gatieniveaus en daardoor van een verschallende uitge- breidheid. Hoe deze objecten moeten worden gedefi- nieerd, en wat de overeenkomstige grafische objecten moeten zijn zal nog veel moeilijk onderzoek vragen. We mögen niet verwachten, dat de objecten op alle mo- gelijke schalen te visualiseren zijn. Er moet nu eenmaal plaats zijn op papier, scherm en netvlies. Daarom moe ten er, in DLM, algoritmische of interactieve selectie- en conceptuele generalisatieprocessen worden uitge- voerd die een afgeleid DLM opleveren, wat binnen een bepaald schaalbereik weer te geven is. Grafische genera- lisaties (verbreding, verplaatsing) kunnen dan in DKM plaatsvinden. Figuur 10. Kenmerken van een object kunnen op verschalen de plekken tegelijk worden weergegeven. dat vaak bijzonder goed. Omdat het er uiteindelijk niet om gaat wat er op papier of scherm Staat, maar wat er in het hoofd aankomt, kunnen ook optische correcties worden aangebracht in het afbeeldingsproces. Grafische dementen worden vrij gezet ter verhoging van hun leesbaarheid. De kleur, waarmee een bepaalde attribuutwaarde wordt weergege ven, is voor elk object met die attribuutwaarde bij te stellen afhankelijk van de kleuren in de omgeving van dat object, zodanig dat deze kleur voor de waarnemer dezelfde waarde heeft (tufte, 1990, p. 93; wordt dat in de praktijk ook toegepast?). Vormen en kleuren veran deren zo afhankelijk van hun context, een verschijnsel dat ook in de gesproken en geschreven taal optreedt. Verschillende mogelijkheden van omzetting van de (in principe driedimensionale) terreingeometrie uit DLM in de (altijd tweedimensionale) kaartgeometrie van DKM zijn in figuur 11 fraai in beeld gebracht door brunet (1987), een Lranse geograaf en kartograaf die bijzonder scherp door kaarten heen weet te kijken. De punten, lijnen, vlakken, volumes van DLM worden omgezet in de stippen, strepen en vlekken van DKM. Uit dit Sche ma blijkt wel heel duidelijk hoezeer de kaartgeometrie afhankelijk is van de weer te geven thematische attribu- ten. Alleen op de diagonaal (met uitzondering van de volumes!) komt de geometrie van het kaartbeeld min of meer overeen met die van het terrein. Het terrein wordt, in DLM, vaak beschreven als een Nabeschouwing De gedachten die ik hier naar voren heb gebracht zijn zeker niet oorspronkelijk. Evenmin heb ik deze ziens- wijze altijd gehuldigd. Wanneer ik eigen nota's van zo'n tien jaar terug bekijk, moet ik constateren dat ik toen ook niet veel verder dacht dan in termen van een koppeling van tekeningen of kaarten aan administratie- ve gegevens, beide in een digitale vorm. Waar de ideeen nu precies vandaan kwarnen valt moeilijk te reconstrue- ren. Zo rond 1983 moet ik wat Duitse publikaties heb- ben gezien waarin het verschil tussen de beschrijving van objecten en de beschrijving van tekeningen aan de orde kwam, in elk geval het betekenisverschil tussen de termen geometrie en grafiek. Mogelijk is wat toen was bedacht uitgemond in de in Duitsland ontwikkelde DLM/DKM-opzet. Ook herinner ik me in Parijs een boek over 'Conception Assistee par Ordinateur' (CAO) gezien te hebben, waarin al in het voorwoord werd ge- hamerd op het verschil tussen de constructie van ma thematische modellen van objecten Computer-Aided Figuur 11. De omzetting van terreingeometrie in kaartgeome trie, volgens Brunet (1987). Verandering van dimensie is onder andere nodig om de thematische attributen te kunnen weer- geven. KT 1992.XVIII.1 41 W WctthouS« A Assfrnktj I Inelujtrj fronti&re polygones courbes plages valeurs figures, diagrammes lignes aires volumes bornes, terminaux

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Kartografisch Tijdschrift | 1992 | | pagina 43