Design') en de constructie van tekeningen ('Computer-
Aided Drafting', in het Frans DAO), een fundamenteel
verschil wat nog door zeer veel mensen niet wordt be-
grepen (zie de Franse vertaling van Computer-Aided
Design in het Kartografisch Woordenboek (10.1.26), en
de misleidende beschrijving van CAD in schölten,
1990, p.30). Het boek van foley van dam (1982)
bleek in dit verband eveneens heel verhelderend. Eigen
knutselwerk aan het BEITEL-pakket (van der schans,
1989) was ook leerzaam, en laat ik vooral het werk van
Bertin niet vergeten, die zijn theorie volledig baseerde
op het onderscheid tussen de inhoud ('contenu') van de
informatie en de vorm ('contenant') en daarmee een
schijnbaar vanzelfsprekende helderheid bereikte. Wat ik
voorstel is niet anders dan een combinatie van wat ik in
de Computer zie gebeuren (kun je dat nog wel zeggen?)
en de fundamentele semiotische aanpak van Bertin.
Deze inzichten breng ik nu al zo'n vier jaar naar voren
in mijn GIS- en kaartgebruik-onderwijs, naar ik hoop
in een steeds helderder vorm, en in het prettige besef
dat wat ik in de praktijk, o.a. in diverse GIS- en grafi
sche pakketten, zie ontwikkelen de theorie niet tegen-
spreekt.
Het stemt dan verdrietig om in de Nederlandse theore
tische literatuur over kartografie zo weinig van dit soort
gedachten tegen te komen. Iedereen stört zieh op de
techniek, omhelst de gigabytes en de megaflops, is on-
getwijfeld vlijtig bezig, maar vergeet het theoretisch
raamwerk te onderhouden. DLM en DKM worden door
elkaar gehaald, begrippen als kaart, kartografisch, geo-
grafisch, grafisch, object, semantisch, ruimtelijk de
ment en driedimensionaal worden herhaaldelijk ver-
keerd gebruikt, digitale uitwisselingsformaten slordig
gedefinieerd.
Het is noodzakelijk, dat het begrippenapparaat bij de
beoefening van de geo-informatieverwerking (daarbij is
de kartografie natuurlijk onmisbaar) wordt aangepast
aan de nieuwe werkwijzen en middelen. Je kunt dit aan
de praktijk en de softwareleveranciers overlaten, maar
dan wordt het gegarandeerd een nog grotere babyloni
sche spraakverwarring. Hier ligt een mooie taak voor
de universiteiten, in samenspraak met de praktijk. Er
moet in de terminologie een duidelijk onderscheid ko
men tussen de dementen van de wereld, de onderdelen
van het digitale landschapsmodel en de onderdelen van
het digitale kartografische model. Een zienswijze vol-
gens de hier kort geschetste vijf semiotische aspecten
kan hierbij behulpzaam zijn.
Er moet gewerkt worden aan een goede syntax en se-
mantiek van het DLM, aan een syntax en semantiek
van het DKM en van het beeldvlak in het algemeen,
aan een grammatica voor de koppeling van DKM aan
DLM en, niet te vergeten, aan een grammatica van de
interactieve handelingen die we met de muis in DLM en
DKM willen verrichten, want beide zijn niet meer sta
tisch maar dynamisch. Hier liggen werkelijk prachtige
uitdagingen voor kartografisch onderzoek, op alle ni-
veaus (koers van der velden, 1991).
Een goed theoretisch model kan de grondslag vormen
van een helder begrippenapparaat. Het kan de relatie
tussen GIS, CAD en CAM ('Computer-Aided Manu-
facturing of Maps') duidelijker maken, bijvoorbeeld
voor een collega die durfde te beweren dat kartografie
haaks op GIS Staat. Het biedt betere perspectieven op
de funetie van de kaart, als venster op de wereld en als
interactiemiddel met het digitaal model van de wereld.
De Computer is immers niet alleen een gereedschap om
kaarten in de klassieke betekenis te maken, maar ook
een hulpmiddel om, via de kaart en al het andere wat
we nu op beeldschermen tegenkomen, het digitale land
schapsmodel interactief te bevragen en te bewerken.
Een aan de stand van de techniek aangepast theoretisch
model geeft een beter inzicht in communicatieproces-
sen, digitale en visuele. Het kan helpen de vele nog op
te lossen technische en theoretische Problemen bij de
invoering van de ingrijpend nieuwe technologische cul-
tuur te ordenen en te verhelderen. Het KT hoeft voor-
lopig niet om kopij verlegen te zitten.
Conclusies
1. Een digitaal geografisch bestand ofwel digitaal land
schapsmodel (DLM) beschrijft het terrein (delen van de
wereld) in termen van tijd van bestaan, geometrie en
thematische attributen van terreinobjecten, ongeacht
een latere grafische weergave daarvan. Een digitaal kar
tografisch bestand ofwel digitaal kartografisch model
(DKM) beschrijft de kaart (de grafische voorstelling) in
termen van opeenvolging, ligging en kleur van stippen,
strepen en vlekken in het tweedimensionale beeldvlak.
2. Begrip van het vorige is een goede grondslag voor
verheldering van het geografisch en kartografisch on
derzoek, onderwijs en begrippenapparaat.
Ir. R. van der Schans is universitair docent bij de vakgroep
Landmeetkunde en Teledetectie en het Centrum voor Geogra-
fische Informatieverwerking (CGI) van de Landbouwumversi-
teit Wageningen (Postbus 339, 6700 AT Wageningen, tel.
08370-82110).
De auteur bedankt Lucas Janssen, Erik Prins en Frans Rip
voor hun kritische aantekeningen bij een eerdere versie van
dit artikel.
Literatuur
Bertin, J. (1967), Semiologie graphique. La Haye: Mouton.
Bos, E.S. et al. (red.) (1991), Kartografisch Woordenboek. Ne
derlandse Vereniging voor Kartografie.
Brunet, R. (1987), La carte, mode d'emploi. Paris: Fayard-
Reclus.
Foley, J. A. van Dam (1982), Fundamentals of Interactive
Computer graphics. Reading: Addison-Wesley.
Fred, (1974), Philemon, De Simbabbad van Batbad. Brüssel:
Dargaud.
Geerts, G. et al. (red.) (1984), Algemene Nederlandse Spraak-
kunst. Groningen: Wolters-Noordhoff.
Harvey, D.P.A. (1980), The history of topographical maps.
Symbols, pictures and surveys. London: Thames and Hudson.
KT 1992.XVIII.1
Noten
42