het spreken van Fries in het openbaar is niet verboden
(maar je wordt er door vele nederlandstaligen - en ook
wel friestaligen - wel op aangekeken), kortom het Fries
wordt gedoogd. Omgekeerd wordt iedere aanmoediging
van de zijde van de overheid vermeden. Fries wordt
ontmoedigd: door overheid, door uitspraken van rech
ters en niet in de laatste plaats door de houding van de
nederlandstaligen.
De laatste jaren is er zoetjes aan iets aan het veranderen,
zeker op het wettelijke vlak. Zo is het Fries al sinds 1980
verplicht op de lagere Scholen, maar in de praktijk blijkt
een keer in de week een Fries liedje zingen onder leiding
van een nederlandstalige juf die een stoomcursus Fries
heeft gevolgd al genoeg. Flet Fries wordt nu ook ver
plicht in de basisvorming - een half uurtje per week of
een uurtje, binnen het vak Nederlands. Sinds 1956 mag
het Fries in de rechtszaal gebruikt worden, als gevolg
van 'Kneppelfreed' (1951) het enige echte oproer van de
Friezen - maar processen verbaal moeten in het Neder
lands en voor de nederlandstalige rechter is er een tolk.
Daar gaat nu overigens binnenkort voorzichtig wat aan
veranderen. Er komt een heuse taalwet, waardoor een
enkel persoon, die in Friesland woont maar weigert om
Fries te begrijpen, niet meer via de rechter het beleid van
gemeenten en provincie kan ondergraven. Maar nog
steeds geldt in alle gevallen: niet te veel en niet te snel.
'Als het een beetje meezit is het Fries uitgestorven voor
het echt menens wordt', zo lijkt de gedachtengang te
zijn.
Beslissend in het hele vraagstuk is de erkenning die men
bereid is aan het Fries te geven. Erkent men dat er een
volk met een eigen taal binnen de Staatsgrenzen leeft en
wordt die erkenning ook omgezet in de daarbij beho-
rende rechten? Of beschouwt men het Fries als lastig,
iets dat de Friezen, als ze zo nodig willen, maar onder
elkaar moeten spreken en mag het er, als het dan echt
moet, aan de randen een beetje bij: 'it suertsje by de
boadskippen' (het snoepje bij de boodschappen). Dat
laatste was tot nu toe vaak de houding van de Neder-
landse overheid en vele nederlandstaligen. De schrijver
dezes huldigt het eerste standpunt en weet zieh daarbij
gesteund door aanbevelingen van de United Nations
Group of Experts on Geographical Names (UNGEGN),
en door een internationaal rechtsbeginsel als bescher-
ming van minderheden, zoals vastgelegd in het Minder-
hedenhandvest van de Raad van Europa.
De UNGEGN, waar ook prof. D.P. Blok en prof.
F.J. Ormeling deel van uitmaken, heeft in de afgelopen
jaren aanbevelingen uitgegeven over hoe aardrijkskun-
dige namen verzameld, vastgelegd en op kaarten weerge-
geven moeten worden. In die aanbevelingen wordt ge-
steld dat de plaatselijke vorm van een naam richtingge-
vend dient te zijn bij de vaststelling van de naam. Zo is
in aanbeveling 4c over de vaststelling van de namen te
vinden: "Written and spoken form of the name and its
meaning according to local inhabitants" (un, 1968,
p. 10).
Het Minderhedenhandvest van de Raad van Europa is
nog niet door alle landen goedgekeurd en moet ook nog
ter bevestiging aan de Staten-Generaal worden voorge-
legd, maar het is wel al door de regering aanvaard (en
dat mag in goede zin zeker genoemd worden). Wanneer
het eenmaal aanvaard is door de kamer zal het zelfs
bovengrondwettelijk gezag hebben. In artikel 10 van de
ontwerptekst Staat: "Within the administrative districts
of the State in which the number of residents who are
users of regional or minority languages justifies the
measures speeified below and according to the Situation
of each language, the Parties undertake as far as is
reasonably possible:
(artikel 10, lid lg) The use or adaption, if necessary in
conjunction with the name in the official language, of
traditional and correct forms of place names in regional
or minority languages."
Ondanks alle voornoemde voorbehouden in de inleiding
van het artikel kan de slotsom hiervan toch weinig
anders zijn dat in het Friese kerngebied, waar de friesta
ligen een ruime meerderheid vormen, friestalige aard-
rijkskundige namen dienen te worden gebruikt.
De voorzichtige veranderingen van de laatste jaren in de
taalpolitiek ten aanzien van het Fries geven aan dat er
wat beweging in de zaak komt. Het wettelijke kader
voor een meer volwaardige plaats van het Fries binnen
Friesland wordt stukje bij beetje geschapen. In de
körnende jaren zal dat raamwerk ook daadwerkelijk
ingevuld moeten worden; anders kunnen we inderdaad
gaan zitten kijken hoe het Fries langzaam maar zeker uit
zal sterven. De Topografische Dienst heeft sinds 1979
ook duidelijk de Steven gewend wat het gebruik van het
Fries aangaat.
Er zijn, samenvattend, naar mijn mening drie goede
redenen om ook op de kaarten zoals die door de Neder-
landse overheid worden uitgegeven, meer recht te doen
aan het Fries:
Het verkleinen van de mengeling van Friese en
Nederlandse vormen op de kaart, soms zelfs binnen
een naam.
Aansluiten bij de aanbevelingen van de UNGEGN.
Het voldoen aan de verplichting die de Nederlandse
overheid tegenover zijn friestalige Staatsbürgers op
zieh heeft genomen door goedkeuring van de de ont
werptekst van het Minderhedenhandvest, oftwel het
voldoen aan de bescherming van zijn culturele min
derheden, zoals een fatsoenlijke rechtsstaat betaamt.
Hoe nu verder?
De huidige toestand op de kaarten in de naamgeving
vormt weliswaar een levendige uiting van de verschei-
denheid van de Friese samenleving, redactioneel gezien
is het een toestand die slechts een overgangstoestand kan
zijn.
Deze overgangstoestand is op de keper beschouwd het
gevolg van de inhaalrace waar het Fries mee bezig is. In
de tijd dat het gros van de namen is opgetekend, was het
Fries wettelijk achtergesteld: ook al had een beheerder
een naam toen in het Fries opgegeven en in die tijd
was het Friese kerngebied nog vrijwel 100% friestalig -
dan nog was die naam in het Nederlands op de kaart
KT 1992.XVI1I.3
31