Kaarttypen in de tweede Atlas van Nederland
A.J. Pannekoek
Met de verschijning van het registerdeel werd vorig jaar de tweede uitgave van de Atlas van Nederland voltooid. In het
Kartografisch Tijdschrift werd verschillende malen aandacht besteed aan deze uitgave, onder meer middels de bespre-
king van afzonderlijk versehenen delen. Wal nog ontbrak, was een afsluitend artikel en dat ligt nu voor u. Door de
kritische benadering en de wijze van strueturering op basis van kaarttypen zou het artikel als zodanig goed passen in de
rubriek 'Voor de jongeren', die destijds verscheen in Kaartbulletin, een van de voorlopers van het Kartografisch
Tijdschrift. Diegenen die de toegang tot de atlas hebben, nodigen wij gaarne uit om hem er bij te nemen om nog eens een
kartografische blik te werpen op een van de belangrijkste kartografische prestaties van de afgelopen jaren.
De tweede Atlas van Nederland, versehenen van 1984
tot 1990, had als uitgangspunt een aantal beginselen die
zieh duidelijk afzetten tegen de opzet van zijn voor-
ganger, de eerste Atlas van Nederland uit de jaren 1963-
1979 (met een Supplement uit 1979-1981). Die begin
selen waren: "geen encyclopedische behandeling, geen
inventariserende strekking", doch "onderlinge samen
hangen van themata, een meer probleemgerichte bena
dering, waarbij de mens het centrale thema is"1. Toch
blijkt de tegenstelling tussen de eerste en de tweede atlas,
althans op kartografisch gebied, niet zo fundamenteel te
zijn als uit deze beginselen zou kunnen blijken; ook de
eerste atlas toonde wel onderlinge samenhangen van
thema's en de tweede bevat sommige kaarten die in ster-
kere mate inventariserend zijn dan die in de eerste uit
gave. De grote verschillen tussen de beide uitgaven
liggen op andere terreinen: de teksten, de keuze en volg-
orde van de onderwerpen en de organisatievorm.
Elk van de 20 delen bevat een doorlopende tekst waar de
kaarten en figuren als het wäre illustraties bij zijn. In
deze teksten kunnen onderlinge samenhangen van ver-
schijnselen en de oorzaken daarvan beter worden uitge-
drukt dan door kaarten. Eigenlijk toont elke kaart
onderlinge samenhangen: de ligging van een plaats
hangt altijd samen met zijn omgeving, met zijn afstand
ten opzichte van rivieren, kusten en grenzen. Maar er
zijn woorden nodig om de gebruiker hierop opmerk-
zaam te maken. Bij thematische kaarten kunnen samen
hangen van twee thema's op eenzelfde kaart alleen
worden voorgesteld als de wijzen van voorstelling elkaar
niet hinderen (bijvoorbeeld simpele isobaren op een
vegetatiekaart, diagrammen op een choropletenkaart).
Zodra de kaarten iets gedetailleerder zijn kunnen de
beide kaarten beter naast elkaar worden gezet, zoals dat
in de atlas vaak is gedaan bij eenzelfde verschijnsel op
twee tijdstippen; men kan ze dan op zijn gemak
bekijken.
Het beginsel de mens Staat centraal bracht mede dat de
volgorde van de onderwerpen een totaal andere is dan in
de oude atlas. Het begint met de bewoners en hun activi-
teiten en pas daarna, met deel 13, komen de fysisch-
geografische omstandigheden aan de orde. En deze
worden "alleen in zoverre behandeld als relevant geacht
wordt in verband met welzijn en welvaart"2. Daardoor
zijn allerlei onderwerpen die traditioneel voorkomen in
nationale atlassen hier weggevallen. De voorzitter van
de redactie noemde in zijn rede bij het gereedkomen van
de atlas1 reeds het klimaat, de dialecten, de toponymie;
hieraan kunnen nog worden toegevoegd kaarten van de
prehistorie, de landsgrenzen en de kusten.
De organisatievorm beinvloedde in Sterke mate welke
kaarten in de atlas zouden worden opgenomen. De
redactiecommissie bepaalde weliswaar in hoofdzaak de
inhoud, in overeenstemming met de vooropgezette
beginselen, maar dit kon alleen in nauwe samenwerking
met de auteurs van de 20 delen, die immers de kaarten
moesten leveren, want zij alleen wisten welk kaartenma-
teriaal over een bepaald onderwerp beschikbaar was.
Deze auteurs waren öf verbonden aan (overheids-)instel-
lingen die betrokken zijn bij het maken van kaarten,
zoals de Rijkswaterstaat, de Rijksplanologische Dienst,
de Stichting voor Bodemkartering en vele andere, of aan
geografische universiteitsinstituten. Het ingeleverde
kaartenmateriaal werd vervolgens omgewerkt door het
Atlasbureau onder leiding van drs. N.J. Bakker, waar
het geschikt werd gemaakt om in de atlas te worden
afgedrukt.
Knelpunten en foutenbronnen waren het tijdstip van
inleveren door de auteurs en het feit dat deze niet precies
konden weten wat andere auteurs later nog zouden inle
veren, waardoor de coördinatie van de delen natuurlijk
werd bemoeilijkt. Dit veroorzaakte wel eens duplice-
ringen of onderlinge verschillen van de kaarten, vooral
als de auteurs op een terrein kwamen dat niet het hunne
was. Zo komt er bijvoorbeeld in drie katernen een
kaartje voor van de vorm van ons land in de Romeinse
tijd en al deze drie geven een verschillend beeld. In deel
15 vinden we twee kaartjes van de jaarlijkse regenhoe-
KT 1992.XVII1.3
43