zijn die van de stadsgewesten en de stadswijken in het
reeds genoemde deel Steden (deel 3, kaarten 22, 23, 28-
35, 44-48). Hier doet zieh ook weer een moeilijkheid
voor bij een zeer inhomogeen gebied, het westelijk
havengebied van Amsterdam: de cirkel van de werkgele-
genheid in de kantorensector is midden tussen de havens
terechtgekomen terwijl deze betrekking heeft op slechts
een plekje, de kantorenstad Sloterdijk (zie kaart 48).
Een heel ander gebruik van cirkelsymbolen zien we op de
interessante kaart van de ontwikkeling van de Steden van
vöör 1100 tot 1795 (deel 2, kaart 16) waar concentrische
ringen met kleuren aangeven hoeveel de Steden in elke
eeuw zijn gegroeid. (Jammer dat de topografische
ondergrond, die van 1795, ernstige gebreken vertoont;
zo is de Anna Paulownapolder van 1847 al als land
getekend).
Bij de onderverdeling van cirkels (of halve cirkels)
worden steeds sectoren gebruikt, en dan blijkt ineens
hoe ongeschikt cirkels zijn voor het afbeelden van statis
tische gegevens. Men realiseert zieh niet direct dat bij-
voorbeeld 15% wordt weergegeven door een hoek van
54°. Een extreem voorbeeld is kaart 33 in deel 9 met 10
gekleurde sectoren voor de industrieklassen, een kaart-
type dat al in het eind van de 19e eeuw in gebruik was.
Bij de onderverdeling van rechthoekige figuren, of liever
diagrammen, willen we nog enkele Varianten noemen.
Bij het ideale type wordt een rechthoek onderverdeeld in
blokjes van 1 mm2 in rijen van 5 of 10 boven elkaar,
zodat men de aantallen direct kan aflezen; een goed
voorbeeld is dat van de aantallen vissersschepen op
kaart 60 in deel 10.
Bij het andere type worden de componenten als vierkan-
tjes van variabele grootte en kleur op een horizontale
lijn naar boven uitgezet bij positieve waarden en naar
beneden (met blekere tinten) bij negatieve waarden. Het
is in deze atlas alleen toegepast bij de verschillende
vormen van horeca (deel 6, kaart 16), in de vorige atlas
bij industriele arbeidskrachten, maar met minder mooie
kleuren.
Tenslotte nog een alleenstaand geval: de verontreiniging
van het oppervlaktewater in deel 17, Milieu (kaart 28).
Hier zijn ongeveer 250 grafiekjes (een voor elk meet-
punt) over het land verspreid, met in elk twee rijen van
8 hokjes van 1 mm2 die aangeven öf een verontreiniging
is gemeten (bijvoorbeeld cadmium in hokje 9, anders
blijft het wit) en of deze boven of onder bepaalde
waarden lag (zie figuur 3). En dat alles ingetekend op
een zö fijn waterwegennet dat het met een vergrootglas
nauwelijks te ontwarren is. Deze kaart is een voorbeeld
van een extreme vorm van inventarisering die men juist
had willen vermijden; bij zorgvuldig zoeken kän men
voor ieder meetput elke aangetoonde verontreiniging
vinden, maar een overzicht van het verschijnsel geeft de
kaart absoluut niet.
Slippenkaarten
Hiervoor gaan we als vanzelf naar deel 10, Landbouw,
want ook de vorige atlas had stippenkaarten voor vee-
stapel en landbouwprodukten. Uit de dichtheid van de
stippen krijgt men visueel direct een indruk van de inten-
siteit van het verschijnsel. Geheel afwijkend in de
nieuwe atlas is kaart 26 (Akkerbouwprodukten), daar
hier stippen in vier kleuren door elkaar staan, waardoor
het visueel sterk sprekende beeld ineens vervaagt; een
paar kleine afzonderlijke kaartjes waren duidelijker ge-
weest. Een even weinig sprekend beeld, door de veel
gelijkmatiger verspreiding, vinden we in deel 4, Dörpen,
waarin in kaart 3 voor de 2395 dorpen door stipjes van
verschillende kleur de aanwezigheid van enige voorzie-
ningen is aangeduid. Men schrikt even van kaart 28:
volgens de legenda zijn er 522 dorpen zonder een basis-
school, vooral in Friesland; dat lijkt veel, maar gaat men
na wat voor soort 'dorpen' dat zijn dan blijken deze
vaak uit slechts 5 tot 7 huizen te bestaan.
Dit brengt ons op het terrein van het onderwijs, dat in de
nieuwe atlas, in tegenstelling tot de oude, is versnipperd
over drie delen: deel 4 (Dorpen), vooral wat betreft de
bereikbaarheid van de Scholen, deel 6 (Voorzieningen)
over het hoger onderwijs, en deel 8 (Werken) betref
fende het laatst behaalde diploma van alleen de beroeps-
bevolking.
Een interessant voorbeeld van een stippenkaart is kaart
54 in deel 14 (Bodem), welke de gezondheidstoestand
van de bossen weergeeft, met groene stippen voor vitaal
bos, bruine voor verininderde vitaliteit en rode voor
weinig of geheel niet vitaal bos; volgens de tekst komen
de laatste vooral op bepaalde podzolgronden voor. Dit
zal wel waar zijn, maar zo'n tekst zegt niet alles: verge-
lijkt men de stippenkaart met het ernaast staande
kaartje van de podzolgronden (kaart 53) dan komen op
deze gronden zowel groene als rode stippen voor; hier
zullen dus zeker ook andere oorzaken een rol speien.
Een met stippenkaarten verwante methode is die van de
beeldstatistiek, waarbij hoeveelheden weergegeven
worden door aantallen identieke figuurtjes. Op de fraaie
kaart 2 in deel 11 zien we de passagiersaantallen van de
luchthavens afgebeeld door aantallen 'poppetjes' en de
hoeveelheden goederen van de zeehavens door aantallen
Containers of balen; bij geringere aantallen worden klei
nere symbooltjes gebruikt, zodat men door teilen snel de
juiste waarden kan aflezen.
Lijnsymbolen
Het ligt voor de hand hiervoor het eerst te kijken naar
het deel Infrastructuur (12), waar we vanzelfsprekend
kaarten aantreffen van het wegenstelsel (kaart 10) en het
spoorwegnet (kaart 25), met de betreffende verkeersin-
tensiteit aangegeven door de lijnbreedte, en van de
waterwegen met hun capaciteit. Van de wegen is ook de
ontwikkeling sinds 1930 weergegeven op drie tijdstippen
(de oudere vindt men in deel 2) met vermelding van de
jaartallen van de bruggen over de grote rivieren. Heiaas
schuilen daar onjuistheden in: Arnhem had bijvoorbeeld
al lang voor 1871 een brug en Nijmegen had er in 1887
nog geen; historische gegevens zijn, zoals we zullen zien,
niet het sterkste punt van de atlas.
46
KT 1992.XVIII.3