Erger is dit in deel 2, de Bewoningsgeschiedenis, bij de
ontwikkeling van de spoorwegen. Op kaart 25 en 26 is
blijkbaar een zeer schematisch kaartje van het spoor-
wegnet overgebracht op een nauwkeurige ondergrond,
een kartografisch ontoelaatbare methode, waardoor de
spoorwegen op geheel verkeerde plaatsen terecht zijn
gekomen: op kaart 26 bijvoorbeeld, van de verbindingen
met het buitenland, zijn de spoorwegen in het Rijndal,
die aan weerskanten van de rivier liggen, beide aan
dezelfde kant terecht gekomen; op kaart 25 zijn som-
mige stoomtramlijnen als spoorweg aangegeven, zodat
er bijvoorbeeld twee spoorwegen naast elkaar lopen van
Harderwijk naar Zwolle.
De breedte van lijnsymbolen (we zagen dat al bij vervoer
over spoor en weg) kan een beeld geven van de hoeveel-
heden die er via zo'n lijn worden vervoerd. In de atlas
(evenals in zijn voorganger) wordt dit vooral gebruikt
voor wereldkaartjes met vervoersstromen van allerlei
goederen van en naar Nederland (deel 10 en 11). Verbre-
ding van een lijn vinden we ook bij pijlen die een ver-
keers- of vervoersrichting aangeven, zoals van het foren-
sisme (deel 8, kaart 29; deel 19, kaart 2).
Isolijnen
Isolijnen zijn alleen bruikbaar voor verschijnselen
waarvan de waarde geleidelijk toe- of afneemt (bijvoor
beeld bij isothermen van koud naar warm). Dit betekent
dat er tussen twee isolijnen altijd tussenwaarden moeten
zijn (zie Ormeling en Kraak, p. 145). Een uitzondering
vormen bij hoogtelijnen vrijwel loodrechte wanden. Dit
wordt fraai gei'llustreerd op de dieptekaarten van be-
paalde formaties in deel 13 (Geologie) in het geval van
breuken. Deze mooie dieptekaarten (bijvoorbeeld van
de Zechstein, kaart 23, en van basis-Tertiair, kaart 44)
hebben niet minder dan 10 kleurtrappen in bruine tinten
en blijven toch uitstekend leesbaar.
Isolijnenkaarten komen vooral voor in deel 15, Water.
Daar vinden we de prachtige hoogtelijnenkaart van
Nederland (kaart 40) met een mooie kleurenschaal van
doffe groenen (onder de zeespiegel) via gelen naar
bruinen; het gedeelte onder de zeespiegel geeft zelfs
intervallen van slechts 1 meter. De kaart is uiterst gede-
tailleerd en zou op de schaal 1:1 miljoen beter tot zijn
recht zijn gekomen dan op 1:1,5 miljoen7.
Andere isolijnenkaarten in deel 15 zijn helaas minder
geslaagd. De atlas bevat, zoals gezegd, geen klimaat-
kaarten, maar deel 15 bevat wel een kaartje (kaart 6) van
de jaarlijkse neerslag in Nederland (afkomstig van het
KNMI) maar ook een kaart van de jaarlijkse neerslag
van het stroomgebied van de Rijn (kaart 13, van de
Rijkswaterstaat), dat ook een deel van Nederland
omvat, en op beide hebben de isolijnen een geheel ver
schallend verloop. Een ander geval betreft kaartje 16 met
isolijnen van de diepte van het zoute grondwater: onder
de Veluwe is deze meer dan 300 meter en ook onder een
klein deel van de Utrechtse Heuvelrug, maar op het
bijbehorende profiel zijn de overeenkomstige waarden
-200 en -150 meter. Verder is er in dit deel een mooi
gekleurd kaartje met dieptelijnen van een deel van de
Waddenzee opgenomen (kaart 12), maar hier ontbreekt
een legenda van de dieptekleuren en wordt niets gezegd
over het opvallende geulenpatroon; het is slechts opge
nomen voor de ligging van de mosselpercelen. Blijkbaar
heeft het bij dit deel van de atlas aan coördinatie tussen
de auteurs ontbroken, wat ook aan de tekst merkbaar is.
Isolijnen kunnen ook ten onrechte worden gebruikt. Zo
bevat deel 5 (Wonen) een kaartje (51), dat de waardering
voor woongebieden (buiten het eigen woongebied) geeft
op grond van een enquete. Daarbij bleek de Veluwe
veruit de grootste waardering te genieten en dus de don-
kerste kleur te moeten krijgen. Deze kleur wordt echter
vanuit het centrum (bij Uddel) via min of meer concen-
trische isolijnen naar de periferie steeds lichter, zodat
het de schijn wekt alsof de grootste waardering bestaat
voor een plekje bij Uddel, iets minder voor de zone waar
Garderen in ligt, nog iets minder voor Elspeet enz., wat
in het geheel niet de bedoeling is van het kaartje.
Een dubieuze toepassing van isolijnen zien we tenslotte
ook in deel 7, Recreatie, waar op de kaarten 34-36 de
gunstige en ongunstige mogelijkheden tot zwemmen,
landrecreatie en sportvisserij door kleuren worden weer-
gegeven, met isolijnen en tussentinten voor de tussenlig-
gende gevallen.
Chorochromatische kaarten
Vanaf deel 13 komen we deze kaarttypen tegen waarbij
gebieden met een bepaalde eigenschap zijn omgrensd en
aangegeven door een kleur of signatuur, dus bijvoor
beeld de geologische, bodem- en vegetatiekaarten. Het
woord chorochromatisch is hiervoor niet altijd bruik
baar, want ze kunnen ook zonder kleuren worden ge-
maakt; in de praktijk gebruikt men ter aanduiding liever
het doel en de soort van de kaart, dus geologische,
bodemkundige en vegetatiekaarten.
De delen 13, Geologie en 14, Bodem, behoren tot de
fraaiste delen van de atlas, al kunnen ze natuurlijk niet
voldoen aan het beginsel van de atlas 'de mens Staat
centraal'. In deel 13 speelt de mens alleen een rol bij de
delfstoffen en in deel 14 bij het bodemgebruik. Beide
delen zijn samengesteld door medewerkers van twee
instellingen die een grote naam hebben op het gebied van
het maken van series gekleurde kaarten: de Rijks Geolo
gische Dienst8 en de Stichting voor Bodemkartering (nu:
Staring Centrum). De geologische kaart in deel 13 (kaart
78) is een fraaie verkleining en generalisatie van die uit
de eerste uitgave; de samenvattende bodemkaart (deel
14, kaart 30) heeft de sindsdien ingevoerde nieuwe
nomenclatuur. Van de geomorfologie zijn er twee mooie
kaarten met bijna dezelfde omtrekken van de gebieden
maar met verschillende legenda's en kleuren: de ene be
treft de morfogenese (kaart 79 in deel 13), de andere de
morfografie (kaart 16 in deel 14, met iets meer detail). In
de oude atlas waren deze beide gecombineerd.
In het deel Geologie (13) treffen we nog een andere
kaartsoort aan, nl. paleogeografische kaarten, dus
reconstructies van vroegere toestanden. Hiervan worden
KT 1992.XVIII.3
47