De zelfbouwglobe Skladaciglöbus) van Slovenskä Kartografia P.C.J. van der Krogt Globes en het onderwijs Zolang er globes in serie worden gemaakt, is ook het nut ervan voor het onderwijs benadrukt. In de 17e en 18e eeuw werd daarbij vooral aan onderwijs in navigatie en sterrenkunde gedacht. In de 19e eeuw ging men het nut van een globe voor het aardrijkskunde-onderwijs aan jonge kinderen inzien. De leerlingen krijgen er het begrip van een bolvormige aarde door en zien direct de consequenties daarvan voor de relatieve grootte en de ligging van de diverse landen. Adalbert Stifter, 'k.k. Schulrat und Landesschulin- spektor für Volksschulen in Oberösterreich' maakte in zijn driedelige roman Der Nachsommer (1857) al mel- ding van het feit dat er Problemen waren bij de ruimte- lijke voorstelling van de aarde. Bij het topografisch onderwijs, dat Freiherr von Riesach aan zijn pleegzoon Gustav gaf, was hem opgevallen dat er van kaarten op dezelfde schaal gebruik gemaakt werd, waardoor Rus- land op een buitengewoon grote en Zwitserland op een heel kleine kaart was getekend. Bij een andere gelegen- heid kwam de vraag naar voren of Philadelphia onge- veer op dezelfde breedte lag als Rome. Een erbij gehaalde kaart toonde dat het zuidelijker dan Napels ligt. Volwassenen dachten toen over het algemeen dat deze vergissing bij kinderen veroorzaakt werd door de ruimtelijke verhoudingen, waarin de gewone kaarten getekend waren. Op een globe hadden de Amerikanen kunnen zien dat de Japanners echt niet geheel Azie, Europa, de Atlantische Oceaan en het Amerikaanse continent over hoefden te steken om bij Pearl Harbour te komen. Er wordt beweerd dat dit voor veel Amerikanen een enorme schok teweegbracht. Japan lag toch helemaal aan de andere kant van de wereld? Dat zag je op elke - Europees georienteerde - wereldkaart. Kaarten leveren dus Problemen op bij het verkrijgen van een juist ruimtelijk beeld van de aarde. Intensief gebruik van een globe in het onderwijs zou een goede basis kunnen vormen voor een juiste ruimtelijke voorstelling, waarna het gebruik van kaarten gemakke- Iijker wordt. Dit is overigens niets nieuws. Met betrekking tot het aardrijkskunde-onderwijs van zijn zoons Constantijn en Christiaan schreef Constantijn Huygens (1596-1687) dat hij hen voorlas uit de Introductionem in universam geo- graphiam tarn veterem quam novam (Inleiding in de algemene geografie, zowel de oude als de moderne) van Philippus Cluverius (1624). Hij begon daarmee in december 1638; in het eerste gedeelte werden de hemel- cirkels en hun gebruik behandeld, zodat de kinderen dagelijks met veel plezier en ijver 'op den Globum terres- trem laghen en speculeerden', terwijl ze de op- en onder- gang van de zon in de verschillende jaargetijden en der- gelijke onderzochten. Cluverius' volgende hoofdstuk ging over de verdeling van de wereld in landen en om ze daarin te oefenen hing Constantijn sr. in zijn 'voor- huys', waar de kinderen vaak speelden, de vier wand- kaarten van de continenten van Willem Jansz. Blaeu op. We zien dat hij de globe gebruikte om zijn tien- en elfjarige zoontjes de eerste beginselen van de wiskundige geografie te verklaren. Toen ze dat eenmaal kenden ging hij over op de wandkaarten. De grootste Problemen voor klassikaal onderwijs met een globe vormen de hanteerbaarheid, de kwetsbaarheid en vooral de kostbaarheid. Het onderwijs met globes beperkt zieh dan ook tot de methode, zoals Ferjan Ormeling in 1978 schreef: "Het begin van het nieuwe schooljaar brengt in veel aardrijks- kundelokalen onvermijdelijk het volgende tafereel met zieh mee: de leraar klimt op een wiebelende stoel, haalt voorzichtig de globe van de kast, blaast er onder de nodige hilariteit een laag stof af (jaarlijks grapje: dat zijn de sneeuwstormen op de Noordpool) en gaat aan ijverige eerste- of tweedeklassers uitleggen wat paral- lellen en meridianen zijn. Als hij daarin na een, twee of drie lessen geslaagd meent te zijn, verdwijnt de globe weer tot het volgend jaar augustus naar haar verheven plaats". Het zal een ieder duidelijk zijn dat met een dergelijke klassikale lesmethode de demonstratieve en educatieve kwaliteiten van de globe niet optimaal gebruikt worden. Een globe komt het best tot haar recht, wanneer elke leerling een globe in handen heeft. Dan gaat echter het kostenaspect een rol speien. Een globe voor het onderwijs moet toch wat kwaliteit bezitten en niet al te klein zijn (10 cm diameter is haast wel het minimum, lijkt me). Door haar bolvorm nodigt de globe zichzelf uit om gebruikt te worden als bal, een gebruik dat er niet toe bijdraagt dat de globe jarenlang meegaat. De oplossing moet dus op een andere manier gezocht worden. Een van de oplossingen is een zeer goedkope globe voor eenmalig gebruik, die de kinderen nog zelf moeten maken ook. Daarvoor hebben verschillende uit- gevers een bouwplaat in de handel gebracht, waarmee 50 KT 1992.XVIII.3

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Kartografisch Tijdschrift | 1992 | | pagina 52