betreffen: het aanwijzen van een verantwoordelijke coördinerende instantie en het verdelen van taken op het gebied van verzamelen, bijhouden, presenteren en de financiering van geografische informatie. Een vervolg- studie binnen de Utrechtse Faculteit der Ruimtelijke Wetenschappen heeft uiteindelijk geleid tot de oprich- ting van het expertisecentrum NEXPRI te Utrecht, dat geografische bestanden inventariseert en informatie over bestanden alsmede expertise over het opzetten van bestanden levert (ormeling, 1988). Het Ministerie van Economische Zaken liet in 1988 een onderzoek uitvoeren, vooral gericht op de mogelijkheid geografische bestanden van de overheid toegankelijk te laten maken door het bedrijfsleven. Het rapport wam- steker (1988) adviseert eveneens om een centraal coördi- natiepunt in te richten voor het veld van de ruimtelijke informatievoorziening. Ook beveelt het rapport aan een gremium te creeren voor de totstandkoming van een vorm van zekerstelling van de continuiteit en actualiteit van kleinschalige topografische dataverzameling. Deze beleidsaanzetten hebben al met al weinig opgele- verd. Inmiddels zijn diverse instanties zoals gemeenten, provincies, de Rijksplanologische Dienst, het CBS en uiteindelijk ook de Topografische Dienst gewoon aan het werk gegaan met de opbouw en integratie van bestanden. De onderlinge relaties en uitwisselingsmoge- lijkheden kregen daarbij - vanzelfsprekend - geen hoge prioriteit. Een sturingsmechanisme leek dringend gewenst om te komen tot standaardisatie (in inhoud en bestandsopbouw), uitwisselingsmogelijkheden en betere toegankelijkheid. De staatssecretaris van VROM (Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer) heeft zijn taak als coördinerend bewindsman op het gebied van de vast- goedinformatievoorziening serieus genomen, door in 1991 aan de RAVI (Raad voor Vastgoedinformatie) opdracht te geven een structuurschets op te stellen. Deze structuurschets (SVI) is inmiddels versehenen met duide- Iijke aanbevelingen inzake het tot stand brengen van een geometrisch kernbestand, af te leiden uit het basisbe stand van de Topografische Dienst. De SVI erkent de publieke belangen van een goed gestruetureerde informatievoorziening en pleit dan ook voor een brede, nationale aanpak. Dit is ook niet ver- wonderlijk, gezien de ontwikkelingen in het veld. Onderzoek, planning en beheer met betrekking tot onze woonomgeving krijgen steeds meer te maken met de complexe aard en samenhang van de ruimtelijke ver- schijnselen en ontwikkelingen. Daarvoor is veel infor matie nodig die met elkaar in verband gebracht moet worden om goede analyses te maken, modellen te ont- wikkelen en integrale oplossingen te creeren. Snelle Computers en digitale analysetechnieken komen tegemoet aan deze nieuwe behoeften. Geografische informatiesystemen beginnen 'in' te geraken. Kaartge- bruikers zijn informatiegebruikers geworden. De vraag naar digitale geografische informatie wordt ons de laatste drie jaar wekelijks, thans bijna dagelijks gesteld. Niet voor niets bezinnen de topografische karterings- diensten ook eiders zieh momenteel op hun toekomstige rol in het informatievoorzieningsproces en treft men in hun doelstellingen steeds meer de opbouw van digitale basisbestanden als kernpunt aan. Ook al wijzigt zieh het denken over de plaats en taak van de overheid (niet alleen in Nederland) en wil men haar een meer terughou- dende rol toedelen, de topografische informatievoorzie ning wordt vrijwel overal als onvervreemdbare kerntaak van de overheid beschouwd. Ik ben trouwens van mening dat bij een overheidsdienst deze kerntaak het beste gewaarborgd is, gezien belangrijke randvoor- waarden zoals: landelijke bedekking, consistentie, con tinuiteit. De voorgenomen oprichting van een coördine rend platform, samengesteld uit direct belanghebbende gebruikers en producenten, juich ik van harte toe. Wel hoop ik dat de coördinerend bewindsman niet zoveel afstand neemt, dat de noodzakelijke randvoorwaarden in het gedrang komen. Het topografisch basisbestand Los van deze besluitvorming had de Topografische Dienst reeds eerder gekozen op weg te gaan naar een digitaal basisbestand. Met potentiele gebruikers wordt druk overlegd over inhoud, bestandsstruetuur en tarieven. Het basisbestand wil ik u gaarne kort presenteren om ten slotte in te gaan op de relatie tussen dit basisbestand en het door de SVI aanbevolen kernbestand. De inhoud van het digitaal basisbestand komt minimaal overeen met de inhoud van de topografische kaart 1:10.000. Voor de eigen taakstelling van de Topografi sche Dienst is dit ook nodig. Uit het bestand worden immers kartografische bestanden en daaruit de stan- daard topografische kaartseries afgeleid. Belangrijk is voorts het bestand zo op te bouwen dat gebruikers het optimaal kunnen benutten (selecties, aggregaties). De vorm waarin de topografie in een bestand is opge- slagen, bepaalt de gebruiksmogelijkheden ervan. Het probleem bij het uitdenken van een struetuur is dat de gewenste mogelijkheden niet op een rijtje staan. Wij hadden een inventarisatie in het land op touw kunnen zetten, maar tegen de tijd dat dat wat oplevert, is het 1997. Uitgangspunt is daarom geweest 'houd het simpel'. Met een simpel gestruetureerd bestand kunnen we alle kanten op. Het laat zieh eenvoudig in welk for- maat dan ook omzetten. Het bestand bestaat uit punt- en lijnelementen. De lijn- elementen bestaan uit een string coördinaten beginnend en eindigend in een knooppunt. Elk element kan in de grafische file worden voorzien van maximaal 12 attri- buten. Attributen kunnen slaan op het element zelf (hoofdeode) of op het naastliggende vlak, het naastlig- gende symbool, zoals een bomenrij of talud, dan wel het naastliggende parallelle lijnelement (bijcode). Nu reeds wordt hiervan gebruik gemaakt door meer informatie in het bestand op te nemen dan uiteindelijk op de kaart kan worden afgebeeld. Vlakinformatie wordt als centroi'de 26 KT 1993.XIX.2

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Kartografisch Tijdschrift | 1993 | | pagina 28