vragen gesteld naar meer inhoudelijke aspecten van de concepten. De meeste bedrijven beriepen zieh hierbij op hun 'bedrijfsgeheim', waarna de commissie besloot tot vraaggesprekken met alle vijf de bedrijven. Daarnaast is er informatie opgevraagd bij diverse instanties betreffende inhoudelijke oordelen van de con cepten of delen van de basisregistratie. Informatie is gevraagd bij andere gemeenten, het Rijkskadaster, de VNG, alsmede het IOG (Interprovinciaal Overleg Gemeentekadaster). Uit de aldus verkregen informatie is een selectie gemaakt van twee bedrijven. Met deze bedrijven zijn verdere gesprekken gehouden (afspraken over de invulling van de leveringsprocedure) en zijn een aantal functionele testen uitgevoerd ten aanzien van gebouwen, kadaster en een aantal koppelingspro- blemen. Op basis van de verkregen informatie is een advies uitgebracht aan de projectgroep, die op haar beurt de stuurgroep heeft geadviseerd. Uiteindelijk heeft de stuurgroep een definitieve keuze gemaakt, welke is verwoord in de Definitiestudie-90. Op basis van voorgaande globaal uitgewerkte eisen en uitgangspunten is het mogelijk om een selectie van een pakket uit te voeren. Hiervoor moet een organisatie de eisen systematisch uitwerken, waarbij een eerste hoofd- indeling van beoordelingscriteria nuttig kan zijn (cri- teria, welke veelal te vinden zijn in standaard ontwikke- lingsmethodieken; in dit geval SDM ('System Develop ment Methodology')): effectiviteit, efficiency, duur- zaamheid, integreerbaarheid en gebruiksvriendelijk- heid. Bij elke hoofdgroep zijn een aantal suberiteria geformu- leerd, die zowel gelden op het gebruikersniveau als op het concernniveau, met als waarderingsmogelijkheid: absoluut noodzakelijk, onderhandelbaar of nuttig. Bij de toetsing van de Produkten van de twee bedrijven K V van Alphen en 'X' is de selectiecommissie als volgt te werk gegaan (zie ook de tabellen 1 en 2): Er heeft alleen een toetsing plaatsgevonden op die criteria, die ofwel op gebruikersniveau ofwel op con cernniveau ofwel op allebei de niveau's als 'absoluut noodzakelijk' waren aangemerkt. Dit betekende, dat 35 van de in totaal 49 criteria bij de toetsing waren betrokken. Voor de verschillende beoordelingsmoge- lijkheden werden de volgende cijfers gegeven: absoluut noodzakelijk 3 onderhandelbaar 2 nuttig 1 Voor elk beoordelingscriterium werd een waarde- ringsfactor opgesteld, die gelijk was aan de som van de afzonderlijke beoordelingsmogelijkheden op gebruikers- en concernniveau. Per beoordelingscriterium werd voor elk van de twee bedrijven een waardering gegeven: siecht 0 matig/voldoende 1 goed 2 De uiteindelijke waardering per beoordelingscrite rium was het produkt van de waarderingsfactor en de waardering. Op deze wijze werd voor elk criterium en voor elke Tabel 3. Voorbeeld van het resultaat van de toetsing voor de 5 hoofdgroepen (MAX WF (som waarderingsfactoren)x2 (waardering 'goed')). K V X MAX a 59 55 90 b 20 14 20 c 106 60 116 d 66 51 72 e 44 39 54 Totaal 295 219 352 83,8% 62,2% hoofdgroep een waardering gegeven. In de tabellen 1 en 2 staan enkele voorbeelden van het resultaat van de toetsing. In tabel 3 zijn de resultaten van de toetsing per hoofd groep samengevat. Zoals uit deze tabel blijkt, scoorde K V van Alphen op alle hoofdgroepen duidelijk hoger dan bedrijf 'X', zodat het voor de selectiecommissie niet meer noodzakelijk was een nog verfijnder beoordelings- systeem op te zetten. Invoering Binnen veel gemeentelijke organisaties zullen de in figuur 1 genoemde applicaties (bijvoorbeeld beheerssys- temen) op PC-niveau reeds lange tijd operationeel zijn. Om een goede systeemontwikkeling te garanderen, moet het pakket in Staat zijn om een fasering mogelijk te maken. Voor het invoeringstraject zijn binnen Enschede een drietal fases onderscheiden. De eerste fase, de uitgangssituatie, bestaat uit een veel- voud aan 'stand-alone' applicaties (meestal PC-versies). In de praktijk betekent dit, dat er op verschillende plaat- sen en binnen verschillende Processen identieke (basis)gegevens worden bijgehouden en verzameld (de zogenaamde eilandautomatisering). In fase twee zijn er naast een basisregistratie, waar alleen de basisgegevens worden bijgehouden, eveneens bestaande applicaties aanwezig, die door een interfaee gekoppeld zijn met de basisregistratie. In de praktijk betekent dit dat er een meervoudige registratie bestaat van basisgegevens (echter geen meervoudige bijhou- ding!). De basisgegevens zullen na mutatie in de basisre gistratie ook bijgewerkt kunnen worden in de applica ties. In sommige gevallen is het, uit praktische of financiele overwegingen, niet zinvol om dan nog naar fase drie te migreren. Deze fase drie, tenslotte, is de uiteindelijke fase waar er een duidelijke scheiding is van de gegevens en de appli caties. In deze zogenaamde geintegreerde benadering zullen de applicaties zeer simpel zijn en vaak niet meer dan een klein eenvoudig programma (in SQL). In de praktijk betekent dit, dat de applicaties welke door de partieipanten/afnemers worden gebruikt, omgebouwd moeten worden volgens bovengenoemde methodiek, KT 1993.XIX.2 33

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Kartografisch Tijdschrift | 1993 | | pagina 35