Kartering in voormalig Brits- en Nederlands-Indie
F.J. Ormeling sr.
De kartering van voormalig Brits- en Nederlands-Indie was in handen van militaire organisaties. De Engelsen legden reeds
in 1767 de grondslag voor deprestigieuze 'Survey of India'. De grote driehoeksmeting van het Indische subcontinent was
een bewonderenswaardige prestatie. In Nederlands-Indie ontstond een zelfstandig karteringsinstituut stapsgewijs tussen
1853 en 1907. In beide landen moest vanwege het klimaat en de toen nog siechte infrastructuur onder moeilijke
omstandigheden worden gewerkt. Bij de soevereiniteitsoverdracht aan India (1947) en aan Indonesie (1949) kon, al
vertoonde de kaartbedekking in beide landen nog grote leemten, met voldoening worden teruggezien op hetgeen in
moeilijke omstandigheden werd verricht.
Aan het einde van het koloniale tijdperk, omstreeks
1950, behoorden toenmalig Brits-Indie en Nederlands-
Indie tot de best gekarteerde tropische gebieden. In een
vorig artikel (ormeling, 1989) werd getracht de karte
ring van Nederlands-Indie te schetsen, meer in het bij-
zonder in de 19e eeuw. Thans wordt op basis van enig
literatuuronderzoek een poging gedaan dit proces te ver-
gelijken met hetgeen in Brits-Indie op dit terrein werd
gepresteerd (anonymus, 1903). Daarbij zullen zowel
motieven, middelen, methoden als moeilijkheden
daarbij ondervonden aan de orde komen. Het zal duide-
lijk zijn dat deze moeilijkheden deels door geografische
factoren werden bepaald. In dit opzicht vallen tussen
beide gebieden zowel grote verschillen als overeenkom-
sten waar te nemen. Indonesie is een archipel bestaande
uit weinig grote, tientallen middelgrote en duizenden
kleine eilanden met een totale oppervlakte van 1,9 mil-
joen km2. Voor een groot deel van de 19e eeuw was de
interinsulaire verbinding in deze archipel aangewezen op
zeilvaart. Pas de verlening in 1888 van een stoomvaart-
concessie aan de Koninklijke Pakketvaart Maatschappij
verbeterde de mobiliteit van landsdienaren.
Het driehoekige subcontinent Brits-Indie daarentegen is
een aaneengesloten landmassa ter grootte van (inclusief
het huidige Pakistan, Bangladesh en Burma) circa 5 mil-
joen km2. Beide gebieden bezitten overwegend een tro
pisch moessonklimaat met een sterk uitgesproken regen-
seizoen, waarin elk veldwerk vrijwel tot stilstand
gedoemd is. Kartografen werden in beide landen gecon-
fronteerd met een bonte verscheidenheid van terrein-
soorten, waaronder tropische regenwouden, moerassige
deltagebieden en in India bovendien de Himalaya en de
Tharwoestijn, die de voornaamste obstakels vormden.
In beide landen werd het Europese gezag eeuwenlang
vertegenwoordigd door gewapende handelsmaatschap-
pijen met soevereine rechten. In Brits-Indie was dat de
van 1600 daterende East India Company (EIC); in
Nederlands-Indie de VOC (1602). In 1800 nam de
Bataafse Republiek bezittingen en schulden van de VOC
over; in Brits-Indie vond na het bedwingen van de
Sepoy-opstand in 1857 een vergelijkbare machtsover-
name door de Staat plaats, gevolgd door een intensievere
overheidsbemoeiing. Dit kwam onder meer tot uiting in
een verbazingwekkend snelle uitbreiding van het Indi
sche spoorwegnet van 320 km in 1858 tot 40.000 km in
1900 en 56.000 km in 1914, waardoor het land ontsloten
werd.
En tenslotte was er nog het verschil in afstand tot het
moederland waarvan Batavia1 vöör de opening van het
Suezkanaal (1869) 100-125 reisdagen (na 1869: 40-42) en
Bombay 95-100 (na 1869: 26) dagen verwijderd was.
Voor contacten met het thuisfront was dus Nederlands-
Indie duidelijk in het nadeel!
De Survey of India - een voortvarend begin
In de loop van de 17e eeuw vestigde de East India Com
pany handelsposten te Madras (1640), Bombay (1668)
en Calcutta (1690) in Bengalen (voor topografie zie
figuur 1). Door zijn overwinning in 1756 bij Plassey in
de Gangesdelta, op door Franse troepen ondersteunde
Mogolheersers, bevestigde Robert Clive het gezag van
de EIC in Bengalen. In de loop van de 19e eeuw werd de
Britse heerschappij in een reeks van oorlogen met resp.
Burmanen, Afghanen en Sikhs over het gehele subconti
nent uitgebreid. In 1767, dat sedertdien als geboortejaar
van de latere Survey of India geldt, richtte Robert Clive
in Bengalen een Survey Department op. De genie-offi-
cier James Rennel, die de bijnaam van 'Father of Indian
Geography' zou verwerven, werd tot Surveyor General
benoemd. Op basis van een reeks vluchtige opnamen
längs wegen en rivieren, ondersteund door astronomi
sche plaatsbepaling, karteerde Rennel in Bengalen en
Bihar een gebied van circa 4000 km2, een resultaat dat in
1780 in de Bengal Atlas werd vastgelegd. Soortgelijke
metingen werden verricht in de Survey Departments die,
elk met een Surveyor General aan het hoofd, werden
opgericht in de twee andere ElC-vestigingen: Bombay
(1796) en Madras (1810). In 1815 werden deze drie dien-
KT 1993.XIX.3
17