startte in Mysore systematische gewestelijke opne- mingen op basis van triangulatie. Daarmee werd de rich- ting aangegeven voor de verdere ontwikkeling van de dienst. De uitwisseling van ervaringen in deze periode tussen de dienstleiding in India en de 'Ordnance Survey' (opgericht 1791) in het moederland zal daarbij zeker tot steun zijn geweest (R.C.A. Edge in heaney, 1968). Van vergelijkbare relaties tussen Batavia en de Topografi- sche Dienst in Nederland (1815) wordt in de literatuur niet gerept. De Topografische Dienst (TD) - een moeilijke verlossing Het ontstaan van de karteringsdienst in Nederlands- Indie verliep aanzienlijk trager. Na beeindiging van het Engelse interregnum (1816) strekte het Nederlandse gezag zieh nominaal over de gehele archipel uit, voor- lopig nog met uitzondering van Benkoelen - in 1824 met Engeland geruild tegen Malakka - en Noord- Sumatra, waarover bij de overeenkomst met de Engelsen van 1871 de vrije hand werd verkregen. De facto was dit gezag echter beperkt tot Java, de Molukken en enige steunpunten op Sumatra en Borneo. Decennia lang bleef de Nederlandse belangstelling voor de Buitengewesten gering, al werden diverse malen vor- sten en hoofden die het nominale gezag negeerden of betwistten door middel van strafexpedities tot de orde geroepen. Het zou echter tot de jaren 1870-1900 duren alvorens de soevereiniteit daadwerkelijk werd uitge- breid. Eerst onder Gouverneur-generaal Van Heutsz (1904-1909) kregen de Buitengewesten meer aandacht, een staatkundige koerswijziging die een enorme verrui- ming van het arbeidsveld van de karteringsdienst zou betekenen (pluvier, 1978). Voorlopig bleef de aandacht van de regering gefixeerd op Java dat de batige saldi van het in 1830 ingevoerde Cultuurstelsel moest opbrengen om de tekorten op de Nederlandse begrotingen te dekken. Ondanks goede voornemens van Gouverneur-generaal Daendels (1808- 1811) en de Engelse tussenbestuurder Raffles (18II IS 16) hierin verandering te brengen was de topografi sche kennis van Java bij de restauratie nog uiterst opper- vlakkig. Weliswaar werd door de Directie der Genie, waar Daendels de kartering had ondergebracht, op een systematische topografische kartering aangedrongen doch het bleef decennialang bij incidentele opnemingen. Ook de Java-oorlog (1825-1830) die de fatale gevolgen van het gemis van topografische informatie aan het licht bracht - een ervaring die in de loop der 19e eeuw tijdens diverse strafexpedities culminerend in de oorlog tegen de 'roofstaat' Atjeh (1873-1903) zou worden bevestigd - bracht hierin vooralsnog geen verandering. Lange tijd werd van overheidswege betwijfeld of een wiskundig verantwoorde kartering met een juiste ter- reinvoorstelling van de met dichte jungle bedekte eilanden wel haalbaar was. Deze mening werd in de jaren 1840 achterhaald door redelijk succesvolle topo grafische opnemingen door de Genie, zij het zonder triangulatie, van achtereenvolgens Sumatra's Westkust en de residentie Batavia - de eerste opneming van een geheel gewest - waardoor een inzicht werd verkregen in kosten, tijdsduur en personeelsbezetting van dit soort operaties. Daar intussen het nut van kaarten voor het landsbestuur, voor de aanleg van openbare werken en de heffing van grondbelasting erkenning begon te vinden scheen de tijd rijp voor een doorbraak (deseijff, 1856). De dreiging die uitging van de vestiging in 1839-1840 van de Engelse avonturier James Brooke in Serawak (Noord-Borneo) heeft dit proces zeker verhaast. Inder daad werd bij gouvernementsbesluit van 1853 besloten tot topografische opneming door de Genie op basis van triangulatie van de residentie Cheribon aan Java's kwetsbare läge noordkust - j arenlang hield men hier rekening met een Engelse invasie - welk gebied kort daarop werd uitgebreid tot geheel Midden-Java. Hier- mede werd dan de grondslag gelegd voor een proces van verzelfstandiging dat stapsgewijs verliep en zieh over ruim 50 jaren uitstrekte. In 1864 werd het dienstvak, inclusief fotografisch atelier en lithografisch etablisse- ment (voorlopers van de Reproduktie-afdeling) en instrumentmakerswinkel, zelfstandig onder het Wapen der Genie met een eigen chef met de titel Chef van het Topographisch Bureau en der Militaire Verkenningen. In 1874 werd deze combinatie onder de naam Topogra phische Dienst als zelfstandig onderdeel overgebracht naar de Generale Staf en in 1907 werd deze dienst gepro- moveerd tot een zelfstandig legeronderdeel. Van Roon heeft er op gewezen dat het jaar 1864 waarin zelfstandig- heid werd verworven het beslissende moment in de dienstgeschiedenis was. De viering van de 50e ver- jaardag in 1924 was daarom misplaatst en werd dan ook 15 jaar later door de dienst zelf gecorrigeerd door een herdenking van het 75-jarig bestaan (van roon, 1924). Leverancier van onmisbare vaste punten Tot dusver was er alleen nog sprake van topografische opneming. Het is duidelijk dat de triangulatie als leve rancier van onmisbare vaste punten in dit verhaal niet gemist kan worden. In India werd de grondslag voor de triangulatie gelegd door Kolonel William Lambton. Onder zijn leiding werd, uiteraard nog met eenvoudige hulpmiddelen zoals de meetketting, in 1802 bij Madras aan de oostkust een eerste basismeting uitgevoerd. Lambton ontwikkelde het visionaire plan om als basis voor topografische kartering een driehoeksnet van de eerste orde te bouwen over het gehele Indiase schier- eiland. Vanuit Madras westwaarts metende verkreeg hij verbinding met de westkust die circa 65 km dichterbij bleek te liggen dan was aangenomen, een overtuigend bewijs van het nut van triangulatie. Voor zijn werk liet Lambton een speciale theodoliet uit Engeland komen, een enorm gevaarte dat een zekere vermaardheid heeft verworven (figuur 2). Het apparaat woog een halve ton en moest voor transport gedemonteerd worden om in onderdelen te worden vervoerd (heaney, 1968). In Nederlands-Indie werd de driehoeksmeting als grond- KT 1993.XIX.3 19

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Kartografisch Tijdschrift | 1993 | | pagina 21