heid voor dienstname bij de Topografische Dienst niet groot. De kartering te velde immers trok een zware wissel op fysiek en mentaal uithoudingsvermogen, en tropische ziekten, waartegen in de 19e eeuw onvol- doende verweer bestond, veroorzaakten een hoog uit- valspercentage. Wij volstaan met enkele voorbeelden. Kolonel Lambton stierf in 1823 te velde. Mackenzie zowel als later Oude- mans waren maanden door ziekte uitgeschakeld. Everest werd herhaaldelijk door koortsen geteisterd, en was enige malen genoodzaakt een tournee te onderbreken en op de basis terug te keren. Tweemaal werd hij met lang- durig ziekteverlof overzee gestuurd. Op een van zijn tournees verloor hij 15 man. In de jaren 1820 stierven te Calcutta kort na elkaar drie lithografen die waren uitge- zonden om de steengravure in India te introduceren. Op weg naar het werkterrein in Assam overleden in 1901 25 koelies. Een afdeling die in 1907 in Burma werkte ver loor in een jaar tijd een officier en 18 khalasis (losse werkkrachten); een andere brigade in de Punjab een opnemer, een rekenaar en 6 khalasis. In Nederlands-Indie moest de leider van de eerste basis- meting wegens ziekte afhaken. Van 1857-1881 bezweken 5 ingenieurs van de Geographische Dienst waardoor niets terechtkwam van de door Oudemans geplande graadmetingen (vangent, 1916; smith, 1990). Daar aanvulling van opengevallen plaatsen, vaak vanuit Europa, doorgaans lang op zieh liet wachten werden dikwijls zowel in Brits- als in Nederlands-Indie ernstige vertragingen en achterstanden opgelopen. De openstel- ling van beide organisaties voor dienstneming van bur- gerdeskundigen in officiersrangen (bij de Survey of India in 1915 125 man) kon dit euvel niet verhelpen. De hiermee bereikte personeelswinst ging althans in Neder lands-Indie weer verloren door vertrek van officieren naar beter bezoldigde burger-overheidsbetrekkingen of naar het bedrijfsleven. Zodoende leed de Topografische Dienst j arenlang binnen de toegestane formatie aan een tekort aan personeel, voornamelijk aan officieren (lam- ster, 1913). De opleiding van dienstpersoneel vond lange tijd in beide landen overwegend plaats in de vorm van 'on the job training' bij de brigades te velde. De behoefte aan uniform gevormd personeel leidde echter reeds in 1804 in Brits-Indie tot de oprichting van een opleiding voor militaire cadetten te Madras. Later werd de opleiding van opnemers gevestigd in de 'North West Frontier Pro- vince' waar het klimaat het mogelijk maakte het hele jaar door te werken. Nog later in Bangalore en voor de triangulatiebrigade te Dehra Dun (heaney, 1952). In Nederlands-Indie bestond sedert 1854 de Pupillenschool te Gombong waar zonen van in Nederlands-Indie geboren militairen "om hen voor verwaarlozing te behoeden" van staatswege voor topografische werk- zaamheden werden opgeleid (overzigt, 1901). In 1896 werd de opleiding voor alle rangen ondergebracht bij een speciale Opleidingsbrigade (OLB) op Java, met als neventaak de herziening van de verouderde kaarten inclusief de secundaire triangulatie van Midden-Java. Na een periode met wisselende standplaats werd de OLB in 1924 te Malang gevestigd (enthoven, 1921). In beide landen werden voor een reeks van topografische werkzaamheden zoals die van topografen, tekenaars, retoucheurs, lithografen, drukkers enz. autochthone werkkrachten ingeschakeld. In Nederlands-Indie geschiedde dit aanvankelijk op kleine schaal en wel voornamelijk als tekenaar. Met het oog op de verwachte uitbreiding van de karteringswerkzaamheden in de Bui- tengewesten en de teleurstellende ervaringen met onder- geschikte Europese opnemers (ervaringen die ook werden gedeeld door Everest!) werd op het eind van de eeuw een proef genomen met een 3-jarige opleiding van inheemse jongelieden tot topograaf en opnemer. De proef slaagde. Het bleek dat - een optimale koloniale loftuiting - de Indonesiers "onder goede controle niet behoefden onder te doen voor Europese opnemers". Vanaf 1902 werden zij dan ook in toenemende mate bij de Opnemingsbrigades ingeschakeld. Dertig jaar later bestond verreweg het grootste deel van het opnameper- soneel uit inheemse werkrachten van verschillende landaard. In de jaren 1920 bestond de totale sterkte van de dienst voor ruim 70% uit Indonesiers. In India vond een soortgelijke ontwikkeling plaats, daar bestond omstreeks 1915 het opnamepersoneel uitslui- tend uit autochtonen. Bij de Survey of India wordt nog altijd met waardering teruggekeken op de grote vaardig- heid en nauwkeurigheid van inheemse opnemers bij het gebruik van het planchet. In de wat in de Engelse litera- tuur de 'Golden Age of Plane Tabling' wordt genoemd, haalden zij, opererend in teams van 6 man, in open heuvelachtig terrein maandprodukties van circa 150 km2, waardoor zij tot in de jaren 1930 nog konden con- curreren met de opkomende luchtkartering (heaney, 1968). Khalasis en pundits Te velde waren de triangulatie- en opnamebrigades aan- gewezen op khalasis als dragers van instrumenten, vivres (levensmiddelen), cement voor pilaarbouw, karrevoer- ders, buffel- of kameeldrijvers, bouwers van verblijf- en observatiehutten, enz. De werving van deze onontbeer- lijke hulpkrachten verliep niet altijd even soepel en bij tijden moest het binnenlands bestuur met zachte dwang te hulp komen. De vooruitzichten op dagenlange marsen met zware bepakking in moeilijk begaanbaar, dikwijls dicht bebost terrein, op koude nachten in het gebergte, op brandende zon in de vlakte waar "alleen telegraaf- palen schaduw gaven", op geploeter door moerassen en passages van wild stromende rivieren - in een tournee- verslag van Clements (1919) is sprake van een rivier die 70 maal overgestoken moest worden! - en de voortdu- rende dreiging van ziekten, waren voor de dragers ook niet bepaald aantrekkelijk. Vooral ook niet wanneer, zoals op Sumatra, bij cultuurondernemingen of aardoliemaatschappijen gemakkelijker hogere daglonen waren te verdienen. Desertie van dragers kwam dan ook dikwijls voor. Zo werden, om enige voorbeelden te noemen, Bantamse koelies, gei'mporteerd vanuit Java in KT 1993.XIX.3 23

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Kartografisch Tijdschrift | 1993 | | pagina 25