Norie, Carry en Horsburgh aangeboden.
De periode waarin de grote zeevarende mogendheden
hydrografische informatie voor elkaar geheim hadden
gehouden was voorbij. Nu vooral de Britten hun zee-
kaarten via commerciele 'chart sellers' in gedrukte vorm
verkochten, konden de Nederlanders daarvan ook profi
teren.
Vroege karteringen van de kusten van Nieuw-
Guinea
Binnen de geschiedenis van de hydrografie van de
Oostindische archipel neemt de kartering van de kusten
van Nieuw-Guinea een aparte plaats in. Van weinig
gebieden was zelfs tot in de 20e eeuw zo weinig bekend
als van dat eiland. Onherbergzame kusten met op veel
plaatsen enorme moerassen, een ongezond klimaat en
een vaak vijandige bevolking vormden eeuwenlang een
natuurlijke barriere tegen pogingen om dit gebied
grondig te leren kennen. Bovendien waren er voor de
Nederlanders geen specerijen of andere economische
voordelen te halen. Wel zeilden af en toe Europese zee-
vaarders längs de kusten en deden daar waarnemingen,
maar van een systematisch onderzoek was geen sprake.
De enige zeevaarders die deze wateren enigszins kenden
waren inheemse handelaren uit de Molukken, die con-
tacten hadden met nederzettingen längs de kusten.
In de 17e en 18e eeuw hadden Portugese, Spaanse en
later ook Hollandse schepen op hun tochten een enkele
keer de kusten van Nieuw-Guinea aangedaan. In 1705
ontdekte het Hollandse schip 'Geelvink' aan de noord-
kust een grote baai, die naar het schip 'Geelvinksbaai'
werd genoemd.
De Engelse Oostindische Compagnie zond in 1774 For
rest naar de onbekende gebieden in het oosten van de
Indische archipel met het doel specerijgebieden te ont-
dekken, die buiten de invloedssfeer van de Hollanders
lagen. Op deze tocht deed hij op verschillende plaatsen
de noordkust van Nieuw-Guinea aan.
In 1791 werden de noord- en westkust verkend door de
Engelse kapitein Mac Cluer. Ook hij voer in opdracht
van de Engelse Oostindische Compagnie.
Hierna brak er een periode aan waarin vooral Franse
wetenschappelijke expedities Nieuw-Guinea aandeden.
De rij werd geopend door Dentrecasteaux, die in 1793
een gedeelte van de noordkust verkende. Hij werd
gevolgd door De Freycinet. Deze vervaardigde op zijn
tocht längs de noordkust in 1818 een paar voortreffe-
lijke kaarten van de noordkust van Waigeo, waarbij
opgemerkt moet worden dat veel aandacht is besteed
aan het opnemen van de kustlijn, maar dat er weinig
lodingen op voorkomen.
Kort hierna volgde de expeditie van Duperrey in 1822 en
de eerste tocht van Dumont d'Urville in 1828.
De 'Triton' voor anker in de Baai van Ampenan. (Bureau Maritieme Historie van de Marinestaf)
KT 1993.XIX.3
29