De expeditie van de 'Dourga' in 1826 Toen de onrustige jaren van het Engelse Tussenbestuur achter de rüg waren en de oprichting van de 'Commissie tot verbetering der Indische zeekaarten' in 1821 het hydrografisch onderzoek enigszins stimuleerde, begon men ook van Nederlandse zijde belangstelling te krijgen voor de nog onbekende kusten in het oostelijke deel van de archipel. In 1826 werd de brik 'Dourga' onder bevel van luitenant- ter-zee D.H. Kolff uitgezonden naar Nieuw-Guinea en de Zuid-Molukken. Kolff kreeg als opdracht de opname van onbekende kusten en het leggen van contacten met de bewoners van deze kusten. Door eerdere verkenningen was er van de noordkust van Nieuw-Guinea in het begin van de 19e eeuw veel meer bekend dan van de west- en zuidkust. Längs deze kusten lagen veel koraalriffen en zandbanken, hetgeen het varen hier uiterst riskant maakte. Bovendien stond de doorvaart door de Torresstraat tussen Nieuw-Guinea en Australie bekend als gevaarlijk, zodat ook deze zee- straat weinig aantrekkingskracht uitoefende op het scheepvaartverkeer. Kolff ging speciaal deze onbekende zuidwestkust ver kennen. Een deel van het zeegebied was voor hem al enigszins bekend omdat hij het jaar daarvoor, in 1825, al een tocht had gemaakt naar de Zuid-Molukken en de Kei- en Aroe Eilanden. Op deze tweede reis voer Kolff vanuit Ambon naar de zuidoosthoek van Nieuw-Guinea. Daar ontdekte hij ten noorden van Kaap Valsch een brede opening in de kust, waarvan hij vermoedde dat het de monding van een grote rivier was. Hij gaf de rivier de naam van zijn schip: 'Dourgarivier'. Daarna voer hij in noordwestelijke rich- ting längs de zuidkust van Nieuw-Guinea, waar op ver- schillende plaatsen waarnemingen werden gedaan. Van een stelselmatige opname kon echter geen sprake zijn, want daarvoor duurde zijn tocht längs de kust veel te kort: slechts een maand. Ter hoogte van de Aroe Eilanden verliet hij de kust van Nieuw-Guinea en voer hij via de Tanimbar Eilanden en Banda terug naar Ambon. Als basiskaart voor het vastleggen van zijn hydrografi- sche waarnemingen gebruikte Kolff het zuidoostelijke blad van de kaart van de Britse 'chart seller' Arrow- smith, 'Chart of the East India Islands, Exhibiting the several passages between the Indian and Pacific Oceans', schaal 1:3.000.000. In tegenstelling tot zijn reis van 1825, had hij nu wel een tijdmeter aan boord, waardoor hij zijn lengtebepalingen veel nauwkeuriger kon uitvoeren. De door Kolff samengestelde kaarten versehenen niet afzonderlijk in druk. Wel werd achterin zijn reisverslag, dat in 1828 verscheen, een kaart opgenomen met als titel: Kaart van den Zuidelijk-Molukschen Archipel door D.H.Kolff Jr., schaal ca. 1:3.000.000. Hierop zijn de kustlijnen en de route van de 'Dourga' aangegeven. Lodingscijfers komen op deze kaart niet voor. De kaart is samengesteld uit twee door Kolff vervaardigde, aan- eensluitende manuscriptkaarten van de Banda Zee en Zuidwest Nieuw-Guinea. Het is zeer waarschijnlijk de bedoeling geweest om deze twee kaarten later afzonder lijk en in groot formaat in koper te laten graveren en te drukken. Van beide kaarten zijn namelijk in het Alge- meen Rijksarchief in Den Haag twee exemplaren in manuscript aanwezig: een 'gewoon' manuscript (Min.v.Kol. no. 204 en 225) en een manuscript dat ver- moedelijk voor de graveur bestemd was (Min.v.Kol. no. 205 en 215). Dit laatste is af te leiden uit het 'strakke' uiterlijk van laatstgenoemde kaarten en uit de met potlood aangebrachte aantekeningen over de 'lay- out'. De expeditie van de 'Triton' en de 'Iris' in 1828 In 1826 gingen er geruchten dat de Engelsen een neder- zetting hadden gevestigd op de zuidkust van Nieuw- Guinea. Deze geruchten bleken niet op waarheid te berusten, maar de gouverneur van de Molukken, Pieter Merkus, maakte van deze gelegenheid gebruik om te wijzen op de dreiging van een Engelse annexatie van dit Zeeman met peillood en loodlijn. Tekening uit het journaal van de 'Phoenix' uit 1857. (Scheepvaart Museum, Amsterdam) 30 KT 1993.XIX.3

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Kartografisch Tijdschrift | 1993 | | pagina 32