(mm
van kaarten van naburige landen via de officiele bureau-
cratische instanties een langdurige zaak zou zijn, terwijl
de kaarten la minute nodig zouden zijn. De afdeling
heeft toen van de omringende landen zoveel mogelijk
gegevens verzameld uit allerlei bronnen en deze tot
bladen van de luchtvaartkaart verwerkt. De gedrukte
kaarten werden in het geheim opgeslagen bij de militaire
luchtvaart zodat ze direct beschikbaar waren. Ze hebben
in de oorlog met Japan hun nut bewezen.
Reeds Van Kessel had een ontwerp gemaakt voor een
kaart van het gehele voormalige 'Nederlands-Indie met
zijn omgeving' (delen van Achter-Indie en de Filipijnen)
op de schaal 1:5 miljoen op een blad, waarop nog witte
plekken voorkwamen van nog onvoldoende bekend
gebied. Het graadnet gaf tevens de omgrenzingen van de
bladen van de Internationale Wereldkaart (luchtvaart
kaart) weer, zodat de kaarten naast elkaar konden
worden gebruikt. Ook deze kaart werd nu bijgewerkt en
als spoeddruk afgedrukt, maar wel met hoogtekleuren
en rode wegen. De kaart is, in het bijzonder toen de
geallieerde staf van generaal Wavell op Java was
(januari/februari 1942), in grote aantallen gebruikt.
Bij het maken van de bladen van de Internationale
Wereldkaart en Luchtvaartkaart kon bij na de helft van
de oppervlakte van het land van circa 1,8 miljoen km2
worden ontleend aan topografische kaartbladen. Voor
het nog niet opgenomen terrein was men aangewezen op
zeer heterogeen kaartmateriaal. Er waren kaarten bij
van het boswezen, routekaarten van geologen, zee-
kaarten, schetskaarten van militairen en bestuursambte-
naren en vage terreinschetsen van andere reizigers, die
grotendeels in de archieven waren opgeborgen. Vaak
waren deze vroeger al door de Topografische Dienst of
andere instanties samengevat tot gekleurde schets
kaarten op diverse schalen.
In 1938 werd besloten al deze heterogene gegevens over
te brengen op uniforme 'schetskaartbladen' (pannekoek,
1948) op 1:200.000 (soms ook 1:100.000) en deze op
eenvoudige wijze in zwart-wit af te drukken; deze
gedrukte schetskaarten werden vervolgens aan lokale
instanties, zoals bestuursambtenaren, gezonden met het
verzoek deze met recente plaatselijke gegevens aan te
vullen, waarna ze opnieuw werden afgedrukt. Soortge-
lijke bladen op 1:250.000 waren al eerder door de Foto-
grammetrische Brigade gemaakt als voorbereiding voor
de luchtkaartering van wat toen nog Nieuw-Guinea
heette (figuur 3).
Het drukken van deze schetskaarten kostte weinig tijd.
De tekening op doorschijnend papier, met uit de hand
getekend schrift, werd door belichten overgebracht op
een met een lichtgevoelige emulsie bedekte zinkplaat, die
na het ontwikkelen meteen als drukplaat diende.
Eind 1939 waren van het gehele nog niet topografisch
opgenomen gebied 47 bladen afgedrukt, een 40-tal in
bewerking en voor circa 100 bladen was materiaal verza
meld.
Naast het vele spoedwerk was er toch ook werk dat op de
verdere toekomst was gericht. Zo was er behoefte om de
overzichtskaart van Java in 10 bladen op 1:250.000, en
later die van Sumatra in 25 bladen, te vervangen door
een meer gedetailleerde kaart op dezelfde schaal naar
het voorbeeld van Van Kessels kaart van Bali op
1:200.000. Hierbij zouden de bewoonde oorden (kam-
pongs) en sawahs met hun gegeneraliseerde werkelijke
vorm worden weergegeven (pannekoek, 1938). Het is
niet verder gekomen dan een aantal proefnemingen.
Achteraf gezien had ook de zoveel eenvoudiger kaart uit
de tijd van Van Valkenburg zijn voordelen: snel bij-
werken en afdrukken, en gemakkelijk leesbaar.
Een volgend project was de herziening van de legenda
van de topografische kaarten die in de loop van de tijd
steeds ingewikkelder was geworden zodat de bladen van
Java tenslotte van een 14-tal drukplaten moesten
worden afgedrukt. De nieuwe, vereenvoudigde legenda
zou dan worden gebruikt bij een herziening van de topo
grafische bladen van Java. Op Java werden de kaarten
van het door de inheemse landbouw gebruikte areaal
elke 10 jaar herzien terwille van de landrente (een grond-
gebruiksbelasting), maar dat gold niet voor veel bergge-
bieden; hiervan bestonden naast elkaar nauwkeurige
herziene bladen en bladen die nog uit het midden van de
19e eeuw dateerden met schetsmatige hoogtelijnen,
waarbij de wijze van tekenen afhing van de gewoonte
van de topograaf (figuur 4).
Er was in de loop van de jaren bij de topografen een
tekenstijl voor de hoogtelijnen ontstaan waarbij de
ruggen veelal afgerond werden voorgesteld, de dalen
met een scherpe knik, wat lang niet altijd met de werke-
lijkheid overeenkwam (pannekoek, 1946). Een argument
was dat de gebruiker dan direct kon zien wat een ravijn
en wat een rüg was. Bij latere fotogrammetrische opne-
ming bleek hier soms niets van te kloppen. Een defini-
tieve voorstelling van het relief moest dan ook wachten
op een fotogrammetrische kartering.
Hoe nodig een herziening van de topografische kaarten
van Java was, werd duidelijk tijdens de oorlog met
Japan, toen verharde wegen in het gebergte, meestal
aangelegd door cultuurondernemingen op eigen terrein,
op de topografische kaartbladen bleken te ontbreken en
in 1942 haastig moesten worden verkend.
De bezetting van Nederland betekende geen radicale wij-
ziging in het werk van de Kartografische Afdeling, want
dit was al gericht op een moeilijke oorlog in het Verre
f
J<&-
■A. A Hss
Figuur 3. (links) Fragment van de Schetskaart van Nieuw-
Guinea, 1:250.000, 1937.
Figuur 4. (rechts) Fragment van blad 59/XLIIIB (Java),
1:50.000, met verschillende terreinvoorstelling aan weers-
kanten van een administratieve grens.
36
KT 1993.XIX.3
_L