een groter verband en het daarmee gepaard gaande streven bepaalde dingen uit het dagelijkse leven te stan- daardiseren, is voor de Duitsers niets nieuws, noch op het algemeen staatkundige en economische gebied, noch op het gebied van de publieke landmeetkunde, in het bijzonder de officiele kartografie. Na 1815 bestond Duitsland uit 5 koninkrijken, 1 keur- vorstendom, 7 groothertogdommen, 10 hertog- dommen, 11 vorstendommen en 4 vrije Steden, alles bij elkaar 38 onafhankelijke staten. En vrijwel elk van hen was begonnen zijn grondgebied door middel van land- meetkundige opnamen te inventariseren en op topogra- fische kaarten vast te leggen. Maar met wat voor veel- heid van schalen en kaartsymbolen! Pas na de stichting van het (tweede) Duitse Rijk in 1871 kwam het tot een eerste kaartserie die uniform was in het hele rijk, de Karte des Deutschen Reichs 1:100.000, waarbij, zoals reeds vermeld werd, militaire belangen van doorslaggevend belang waren. De kartografische voorschriften voor de verschillende topografische kaart- series van de Duitse deelstaten op schaal 1:25.000 werden zelfs pas in 1939 gestandaardiseerd, toen de kar- teringsdiensten tot centraal geleide rijksaangelegenheid waren geworden; in de praktijk verschillen de kaarten ten delen tegenwoordig nog, dus meer dan 120 jaar na de toenmalige stichting van het rijk. Na de Tweede Wereldoorlog leidde het uiteenvallen van het Duitse Rijk in twee onafhankelijke staten spoedig weer tot zelfstandige kaartseries, die behalve de meeste schaalverhoudingen weinig gemeen hadden. Van de inspanningen ze thans weer tot een eenheid te maken wordt op een andere plaats verslag uitgebracht (schaffer, 1993). Aangezien de verantwoordelijkheid voor de officiele topografische kaartseries thans weer bij de 16 deelstaten ligt, zijn extra inspanningen nodig om de eenheid binnen Duitsland te bewaren. De Duitse geschiedenis laat dus in het klein zien wat Europa in het groot te wachten Staat - alleen met dat verschil dat nu niet Oldenburgers, Beieren, Saksen en Hessen op een noemer gebracht moeten worden, maar Duitsers en leren, Denen en Portugezen. Kansen binnen Europa Uit het voorafgaande is de volgende gevolgtrekking op te maken. Voor het kaartgebruik is een standaardisering van zoveel mogelijk kaartonderdelen in heel Europa, ook bij de civiele kartografie, geboden. Daarbij zijn uiterlijke kaartonderdelen zoals bladindeling en -nummering echter belangrijker dan een volledige aanpassing van het grafische kaartontwerp. In zoverre bestaat hier een directe parallel met de huidige toestand van de West- en Oostduitse kaartseries (schaffer, 1994). Hoogstwaarschijnlijk zijn er in Europa grotere kansen op aanpassing van de uiterlijke kaartonderdelen, dan van de ideeen, door nationale tradities beinvloed, over een topografische kaart die af is. Aangezien echter de militaire dwang van de NAVO er tot nu toe slechts in slaagde om de meetkundige grond- slagen te standaardiseren, moet men sceptisch zijn bij de inschatting van de mogelijkheden die CERCO of het overlegorgaan van Duitse topografische diensten ter beschikking hebben als het gaat om onderlinge aanpas sing van de topografische kaartseries in Europa. Aange zien deze organisaties in het beste geval aanbevelingen kunnen doen uitgaan, is een uniforme verandering van vele factoren afhankelijk, zoals bijvoorbeeld de goede wil om zieh bij een meerderheidsbesluit neer te leggen of nog veel meer, van de financiele toestand van het desbe treffende land of de deelstaat. Hier kan men slechts lijdzaam vaststellen: de landen van Europa hebben op dit ogenblik waarschijnlijk belangrijkere dingen te doen dan hun topografische kaartseries aan elkaar aan te passen. Daarin zal ook wel geen verandering komen als het zou lukken om Europese normen voor kartografi sche tekens tot stand te brengen, zoals op het ogenblik in de DIN-werkgroep 'Kartografie en Geoinformatie' be- sproken wordt. Toch moet men de moed niet helemaal laten zakken. Een blik op de overeenkomstige Problemen van de Euro pese spoorwegbedrijven kan wellicht troost bieden. Daar heeft men te maken met verschillende spoor- breedtes, verschillende stroomsystemen, verschillende beseining en dergelijke meer; maar toch kan men trein- kaartjes kopen naar iedere Station in Europa, en meestal rijden de treinen zelfs over de verschillende systeem- grenzen heen, zonder dat de passagier er veel van merkt. Ook de officiele topografische kartografie moet er vooral voor zorgen dat hij 'werkt', dat dus aan de behoefte van de gebruiker aan topografische basisgege- vens niet alleen nationaal, maar ook in heel Europa tegemoet wordt gekomen. De minimale overeenstem- ming die daarvoor nodig is, moet als eerste tot stand worden gebracht. Op onschuldige eigen nationale ken merken, zoals het grafische ontwerp, moet men voor- alsnog maar trots blijven. Dat zou een eerlijk com- promis zijn, waarbij bepaalde vooruitzichten op verwe- zenlijking aanwezig zijn. Uniform ontworpen topografische kaartseries in Europa zijn zeker geen zaak van leven of dood, maar ze zouden het naar elkaar toe groeien vergemakkelijken en zouden een zichtbare uitdrukking vormen van Europese eenheid. Noten Dit artikel vormt de schriftelijke neerslag van een lezing die werd gehouden tijdens de 42e Duitse kartografendag 1993 te Keulen. (Prof. dr. ing. D. Grothenn, Petermannstraße 56, D-30455 Hannover). Het artikel werd in het Nederlands vertaald door A.P. Ver- sloot. 1. Het moet gezegd dat in Nederland thans verschillende Win kels aanwezig zijn die een ruim aanbod van binnen- en buitenlandse (topografische) kaarten hebben (opmerking van de vertaler). Literatuur op blz. 56. 46 KT 1994.XX. 1

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Kartografisch Tijdschrift | 1994 | | pagina 48