Geautomatiseerde ruimtelijke en thematische generalisatie
met gebruik van een Context Transformatie Model
D.E. Richardson
Een van de belangrijkste doelstellingen van het Kartografisch Tijdschrift is om u op de hoogte te houden van de
belangrijkste ontwikkelingen op het vakgebied, en zeker van die in Nederland. Daarom wil de redactie onder meer in
elk geval ruim aandacht besteden aan elke 'kartografische' academischepromotie, die er in ons landplaatsvindt. Dat
is namelijk een niet zo vaak voorkomend verschijnsel.
Op 11 mei 1993 promoveerde dr. D.E. Richardson aan de Landbouwuniversiteit Wageningen. Promotor was
prof.dr.ir. M. Molenaar.
Dit artikel wordt gevormd door de letterlijke tekst van de verplichte Nederlandstalige samenvatting van haar
proefschrift.
Het onderzoek op het gebied van de digitale kaartgene-
ralisatie heeft gedurende de laatste dertig jaar drie ver-
schillende periodes gekend. In de eerste periode werden
algoritmen voor de grafische weergave van data ontwik-
keld; deze betroffen meestal de simplificatie van lijnob-
jecten. In mindere mate werden ook algoritmen voor het
verplaatsen, combineren en symbolisch weergeven van
objecten onderzocht. In de tweede periode werd vooral
aandacht besteed aan de efficientie en effectiviteit van
algoritmen. Daarbij werden de algoritmen van de eerste
periode getoetst op onder meer de reductie van het
aantal coördinaten, de verandering van hoekigheid van
objecten en de lengteverminderingen, die ze bewerkstel-
ligden. In de tweede helft van de jaren tachtig ving de
derde periode aan, waarin meer omvattende benade-
ringen van kaartgeneralisatie aan de orde kwamen. In
deze periode zijn een aantal modellen ontwikkeld, zoals
die van nickerson freeman (1986), van shea&
mcmaster (1989) en van brassel weibel (1988). Tot nu
toe zijn deze modellen nog nauwelijks gerealiseerd in
informatiesystemen. Misschien komt dat doordat er nog
geen goede regels gedefinieerd zijn voor kaartgenerali
satie, maar het kan ook komen door het feit dat het hier
om een zeer complex proces gaat. In de literatuur wordt
de aard van deze complexiteit goed beschreven, maar
toch ziet men dat de meeste onderzoekers slechts
modellen ontwikkelen voor het oplossen van de Pro
blemen op het niveau van de grafische weergave. In dit
promotie-onderzoek wordt van deze lijn afgeweken:
hier wordt het generalisatieprobleem als een database-
probleem behandeld en worden technieken ontwikkeld
die zieh meer op kaartinhoud richten dan op vorm.
Het in dit onderzoek ontwikkelde generalisatiemodel
geeft een logische methode om te beslissen welke
objecten wanneer op een kaart moeten worden weerge-
geven. De procedures om de inhoud van kaarten vast te
stellen moeten zo flexibel mogelijk hanteerbaar zijn, om
een zo groot mogelijke varieteit aan gebruikers te
kunnen bedienen. Tegelijkertijd moet de methode de
mogelijkheid bieden om het generalisatieproces te
kunnen beheersen en evalueren. Daartoe moet het
proces tot elke gpwenste mate van gegevensreduetie
kunnen leiden, terwijl deze reductie op ieder gewenst
gegevensniveau moet kunnen worden gemeten.
De methodiek om deze doelstellingen te bereiken is drie-
voudig. Ten eerste - gesteld in de terminologie die
wordt gebruikt voor gegevensmodellering - moeten we
het externe niveau onderzoeken om de gebruikers-
wensen te kunnen doorzien. Daarna wordt op concept-
ueel niveau een generalisatiemodel ontwikkeld, dat vol-
doet aan de wensen op het externe niveau. Hierbij moet
ook aandacht worden besteed aan GIS-modellering.
Tenslotte moet het interne niveau of de logische struc-
tuur worden bepaald, opdat de conceptuele modellen
gerealiseerd kunnen worden.
Het onderzoek op het externe niveau omvat een onder
zoek naar gebruikerswensen. Daarbij kwamen een
aantal overwegingen en bevindingen tot stand. Een
belangrijke bevinding is dat gebruikersgroepen sterk
varieren en dat daarom gegevens op vele verschillende
manieren geinterpreteerd worden. Een andere bevinding
is dat gebruikers een hoge mate van flexibiliteit ver
langen met betrekking tot de interactie met het systeem
om aan hun diverse wensen te voldoen.
Het generalisatie- en het GIS-model op het conceptuele
niveau moeten voldoen aan de eisen van het externe
niveau. Ze moeten daarom flexibiliteit bieden ten aan-
zien van het gebruik van de ruimtelijke en de themati
sche gegevens voor vele verschillende doeleinden.
Het conceptuele GIS-model moet vertaalbaar zijn in
logische datastrueturen, die meervoudig gebruik en
interpretatie van de gegevens mogelijk maken. Dit
model moet verschillende niveaus van data-abstractie
toelaten, in overeenstemming met verschillende genera-
lisatie-eisen, zoals die met betrekking tot toepassings-
veld en schaal. Bovendien moet het model de generali
satie en specialisatie van objecten in een classificatie-
hierarchie ondersteunen, evenals de constructie van
KT 1994.XX. 1
53