RPD-medewerkers. Uit bestaande literatuur over het
Nederlandse landschap en de landschapswaarneming werd
aanvullende informatie verkregen.
De inventarisatie resulteerde in eerste instantie in een
nog ongestructureerde lijst van ruim 200 relevante
termen, varierend van zeer abstract (bijvoorbeeld bele-
vingswaarde, ruimtemaat, dynamiek) tot zeer concreet
(zoals hoogspanningsleiding, viaduct, begraafplaats).
Vervolgens werd structuur aangebracht in de lijst met
behulp van een viertal ordeningsprincipes: herordening
naar abstractiegraad, selectie, classificatie en prioriteiten-
stelling.
De herordening bestond uit het onderbrengen van termen
uit de lijst onder een van de volgende kopjes: 'abstracte
termen', 'natuurlandschap' of 'cultuurlandschap'.
Ofschoon een aantal termen onder twee of zelfs drie kopjes
te plaatsen waren, werd met deze herordening het afleiden
van concrete, karteerbare verschijnselen eenvoudiger. De
gedachte hierbij was dat met de termen onder 'natuurland
schap' en 'cultuurlandschap' verder gewerkt zou worden
naar een legenda-ontwerp, en dat de abstracte termen
gebruikt zouden worden om het ontwerp te toetsen en
eventueel bij te stellen.
De selectie vond plaats door uit de lijsten van niet-abstrac-
te termen die dementen te elimineren die:
door hun dynamische aard niet zodanig karteerbaar
waren dat een bevredigend totaalbeeld van het land
schap zou ontstaan (bijvoorbeeld getijdenbewegingen,
individuele voertuigen);
bij het beoogde schaalniveau van 1:200.000 niet kar
teerbaar zouden zijn (o.a. fietspaden, vrijstaande
bomen);
in het landschap visueel niet waarneembaar zijn
(zoals ondergrondse leidingen, administratieve gren
zen).
Bij de classificatie van de resterende termen werd voor het
schaalniveau 1:200.000 vastgesteld of het om vlak-, lijn- of
puntvormige verschijnselen ging. Tevens werd een beperkt
aantal breedte-, hoogte- en dichtheidscategorieen onder-
scheiden voor respectievelijk wegen, relief en bebouwing.
Tenslotte werd door prioriteitenstelling aangegeven welke
verschijnselen in ieder geval opgenomen zouden möeten
worden in de Witsenkaart en welke opgenomen zouden
können worden ter completering van het kaartbeeld.
De voorlopige legendalijst bestond na deze bewerkingen
uit een zeventigtal concrete karteerbare eenheden, waar-
voor een passende symbolisering moest worden gezocht.
Omdat een kaart met een schaal 1:200.000 ver afstaat van
de schaal waarop het landschap wordt beleefd (1:1), is
abstractie en generalisatie hierbij uiteraard noodzakelijk.
Niettemin bleef de belangrijkste leidraad bij de kleurkeuze
en lijndiktebepaling van het grondgebruik de werkelijke
kleur, respectievelijk breedte van landschapselementen.
Met behulp van proefkaarten werden diverse mogelijkhe-
den van symbolisering onderzocht, waarna een voorlopig
legenda-ontwerp voor de Witsenkaart kon worden samen-
gesteld. Dit ontwerp wordt hieronder kort toegelicht.
KT 1994.XX.2
Ontwerp van de legenda
De basis voor de legenda wordt gelegd door symbolisatie
van verschillende vormen van grondgebruik. Grondgebruik
- de variatie erin en de patronen ervan - is in het visueel
waarneembare landschap primair beeldbepalend. De legen
da is gestructureerd in vijf hoofdgroepen van grondge
bruik: natuurlandschap, agrarisch landschap, stedelijk land
schap, lineaire landschapselementen en puntvormige
landschapselementen. Aan deze basis wordt een informa-
tielaag toegevoegd die een indicatie geeft van het relief en
van de mate van vochtigheid van de bodem. Daarnaast
bestaat een aantal optionele legenda-elementen - waaron-
der toponiemen, (rijks-)grenzen en het RD-kilometernet -
die als referentiemogelijkheid voor de interpretatie van het
totale kaartbeeld de bruikbaarheid van de Witsenkaart sterk
kunnen verbeteren. Zowel de orientatie binnen de kaart als
het vergelijken van delen ervan met andere kaarten wordt
erdoor vereenvoudigd. Omdat echter tevens afdekking van
het landschapsbeeld ontstaat, zijn deze dementen als
'optioneeT, naar behoefte toe te voegen, aangeduid.
In het legenda-ontwerp worden tien natuurlandschappen
onderscheiden met behulp van egale vlaktinten die een
Sterke (kleur-)associatie hebben met de feitelijke verschij-
ningsvorm in het terrein: kaal zand lichtgeel, duinen geel
met een groenzweem, heide geelbruin (vergrassing!),
schorren en kwelders zachtgroen, dras- en rietland grijs-
groen, uiterwaarden groen en bos donkergroen. Verder
worden getijdewateren, grote en overige meren, plassen en
wateren onderscheiden; deze wateren zijn gedifferentieerd
naar omvang: grote wateren worden gekarakteriseerd met
een lichtblauwe verlooptint om het reflecterende karakter
ervan aan te geven, overige wateren krijgen een egale
(licht-jblauwe kleur. De periodiek droogvallende wadgron-
den van de Waddenzee en de Zeeuwse Delta zijn apart
onderscheiden. Het vinden van de juiste kleurbalans voor
de wateren bleek een lastig ontwerpprobleem. Het bekende
principe dat naarmate een kleurvlak groter is het visuele
gewicht ervan snel toeneemt bij gelijkblijvende kleurverza-
diging speelt hierbij ook een rol.
In het agrarisch landschap zijn vijf legenda-eenheden
onderscheiden die deels met associatieve egale vlakkleuren
worden aangeduid: grasland lichtgroen, akkerland licht-
bruin, boomgaarden olijfgroen en boomkwekerijen donker
groen. Bollenvelden worden aangegeven met een bonte
signatuur van afwisselend helderrode en heldergele blok-
jes.
Binnen het stedelijk landschap zijn een tiental elementen
onderscheiden. Bebouwd gebied is rozerood, een met het
onbebouwde gebied contrasterende basiskleur die de ver-
dichting van het landschap ter plaatse in overeenstemming
brengt met de beleving. Lintbebouwing is in dezelfde kleur
aangegeven, en de lijndikte stemt idealiter overeen met de
bebouwingsbreedte in het terrein. Voor bebouwing in bos-
gebieden kan geen egale vlakkleur worden toegepast; de
hier optredende landschappelijke verweving moet worden
gesuggereerd met behulp van een grafische verweving, bij
voorbeeld door een rozerood stippenpatroon op een groene
(boskleurige) ondergrond. Verschillen in bebouwingsdicht-
31