besprekingen
37
Langran, G., Time in geographic infor-
mation Systems. London: Taylor and
Francis1993. ISBN 0 7484 0059 1.
Geografische informatiesystemen (GIS)
worden gekenmerkt door de gecombi-
neerde mogelijkheid van gegevensinte-
gratie, het uitvoeren van ruimtelijke
analyses en de koppeling met vakinhou-
delijke modellen. Juist deze laatste
eigenschap vereist in veel gevallen een
bredere aanpak dan alleen een analyse
van een momentopname. De modellen
hebben vaak betrekking op processen
welke een längere tijdsperiode omvatten.
Om in dergelijke situaties gebruik te
kunnen maken van de functionaliteit van
een geografisch informatiesysteem moe-
ten deze de mogelijkheid hebben ook
met de temporele component van de
ruimtelijke gegevens te kunnen werken.
Momenteel is dit met de meeste com-
mercieel verkrijgbare GIS-pakketten
onmogelijk. Het hier besproken boek,
dat gebaseerd is op het proefschrift van
de auteur, geeft als een van de eerste een
aanzet hoe deze temporele component in
een geografisch informatiesysteem kan
worden opgenomen.
Het eerste hoofdstuk geeft een overzicht
van GIS-toepassingen waarbij het kun
nen verwerken van de factor tijd noodza-
kelijk is. Zo komen onder andere de
electronische zeekaarten aan de orde.
Naast elementaire vragen naar Wat? en
Waar? is hier ook de vraag Wanneer?
van groot belang.
Het tweede hoofdstuk geeft een samen-
vatting van wat in de literatuur eerder
over dit onderwerp is beschreven in rela-
tie tot de conceptualisatie, het analyseren
en representeren van de temporele com
ponent.
In het derde hoofdstuk wordt het tempo
rele geografische informatiesysteem
(TGIS) benaderd via het conceptueel
model van kartografische tijd. Later zal
deze specifiek 'kartografische benade-
ring' verwarrend blijken. Tijd wordt hier
gezien als de vierde dimensie van de
kaart. Interessant is de vergelijking die
gemaakt wordt tussen deze kartografi
sche tijd en wat de kartografische ruimte
(ruimtelijke gegevens zonder temporele
component) wordt genoemd. Tegenover
het begrip kaart in deze laatste ruimte
Staat het begrip toestand 'state'). Enkele
andere verschillen tussen ruimte en tijd
worden gei'llustreerd door objecten ver
sus versies wanneer het basiseenheden
betreft, coördinaten versus datum in het
geval van positie, en lengte oppervlak
versus duur wanneer het gaat om groot-
te. Een ander belangrijk begrip dat in dit
hoofdstuk gei'ntroduceerd wordt is
gebeurtenis ('event'), het moment dat
door een verandering de ene toestand
('State') overgaat in een andere. Ook het
fenomeen topologie kent in de kartogafi-
sche tijdsbenadering een andere invals-
hoek. In ruimtelijke zin kan een gebied
verschillende buren hebben, maar in de
temporele betekenis van het woord
bestaan er slechts twee buren: die voor
en na het betreffende moment.
Het vierde hoofdstuk bespreekt hoe het
conceptuele model gei'mplementeerd kan
worden, waarbij gekeken wordt naar
Problemen met bestanden waarin objec
ten beschreven zijn door vlakken en lij-
nen.
Hoofdstuk 5 besteedt aandacht aan de
attribuutinformatie. Uitgangspunt is hier-
bij de manier waarop informatiesyste
men met de temporele component kun
nen werken en hoe deze in een
gegevensbestand kunnen worden opge-
slagen. Naar manier van werken worden
procesmodellering en tijdsmodellering
onderscheiden. Deze laatste methode
werkt volgens het principe van oorzaak
en gevolg. Bijvoorbeeld: wanneer de
betaling op de betreffende datum niet is
ontvangen wordt een herinnering ver-
stuurd. Dit hoofdstuk gaat echter voorna-
melijk in op de procesmodellering waar
bij het vinden van antwoorden op vragen
zoals Waar bevond zieh dit object vijf
jaar geleden? en Hoe is dit gebied afge-
lopen jaar veranderd? centraal staan. Een
dergelijke benadering sluit nauw aan bij
typische TGIS-vragen als Wat is er ver
anderd? en Welke trend is zichtbaar? Bij
het opnemen van de temporele compo
nent in het gegevensbestand speelt de
vraag hoe de verschillende versies te
registreren. Momenteel zijn er een drie-
tal mogelijkheden. De eerste is geba
seerd op de relatie benadering, dat wil
zeggen bij elke verandering wordt er
steeds een nieuwe tabel toegevoegd. De
tweede is de zogenaamde 'tuple' bena
dering, waarbij siecht die records die
veranderd zijn worden toegevoegd. De
laatste is de attribuutbenadering geba
seerd op relatie-algebra. De eerste
methode veroorzaakt veel redundantie en
de laatste is zeer complex. Werken met
het gegevensbestand brengt ook aan het
licht dat er verschillende soorten tijd
zijn. De zogenaamde wereldtijd, het
moment dat er in de realiteit iets gebeurt,
de database-tijd, het moment dat de
gebeurtenis in de database wordt vastge-
legd, en de weergavetijd, het moment dat
de gebeurtenis wordt opgevraagd en
afgebeeld. In het boek lopen deze drie
tijden soms door elkaar, voornamelijk
omdat het conceptueel uitgangspunt is
gebaseerd op de kartografische tijd
(weergavetijd), terwijl veel van de
auteurs van de in het boek gerefereerde
literatuur juist van de database-tijd uit-
gaan. De gekozen benadering is niet
vreemd als men weet dat de auteur sterk
betrokken is bij het opzetten van een
TGIS voor zeekaarten.
In hoofdstuk 6 worden de problemen van
de organisatie van de temporele informa-
tie besproken. Naast technische Proble
men speelt hier ook de dimensionale
dominantie een rol. Dat wil zeggen dat
in relatie tot de toepassing van het TGIS
de factor ruimte (bijvoorbeeld bij topo-
grafische kartering) of de factor tijd (bij
voorbeeld bijhouden van een ledenbe-
stand) dominant zijn wanneer het de
gewenste functionaliteit betreft. Volgens
de auteur wordt de electronische zee-
kaart door beide factoren evenveel bein-
vloed.
Het zevende hoofdstuk gaat in op de
manier waarop men efficient de in het
KT 1994.XX.3