ter verantwoording worden geroepen. Dit verklaart waarom een kartograaf bij de Dienst na een ongeval op zee direct in de kaart kijkt, en een zucht van verlichting slaakt als alles goed gekarteerd blijkt te zijn. Dieptes Dat bewegend water in Nederland grote morfologische invloed heeft op de bodemtopografie zal voor de lezer dui- delijk zijn. De nautisch kartograaf karteert die niet zichtbare en steeds veranderende bodem dusdanig, dat de zeeman met een redelijke mate van vertrouwen op de kaart kan navige- ren. Als stelregel geldt: er mag zieh tussen twee gekarteerde dieptes geen ondieper punt bevinden dan je al interpolerend mag verwachten, kortom het dieptebeeld wordt naar de vei- lige (dus ondiepe) kant gegeneraliseerd. De kartograaf gebruikt de nieuwste lodingen en probeert een zo recent mogelijk dieptebeeld te karteren. Toch moet de kaartgebruiker er zieh altijd van bewust zijn, dat de bodemtopografie tussen opname- en karteerdatum veran- derd kan zijn. Bovendien is het ondoenlijk het hele Neder- landse gebied regelmatig te loden. Daarom worden er prio- riteiten gesteld. Vlakke gebieden midden op zee en platen op de Waddenzee worden minder vaak gelood (sommige gebieden slechts 1 x per 10 jaar) dan drukke vaarwaters, ondiepe geulen en zieh snel verplaatsende droogvallingen, die soms elke week gelood worden. De methode van opnemen bepaalt ook de betrouwbaarheid van het dieptebeeld. Tot nu toe blijkt het in de Nederlandse troebele wateren bijzonder lastig om gebruik te maken van remote-sensing-technieken voor het bepalen van dieptes. Daarom zijn we nog steeds afhankelijk van schepen om te loden. Sinds kort wordt in een aantal gebieden gebruik gemaakt van 'multi-beam' opnamesystemen, waarbij de bodem in stroken afgetast wordt. Hierdoor krijgt de karto graaf de beschikking over enorme hoeveelheden gegevens, die op doeltreffende wijze verwerkt en opgeslagen moeten worden. Deze gegevens geven een vollediger beeld van de bodemtopografie dan de traditionele lodingstechnieken, waarbij met een echolood de dieptes recht onder het schip gemeten worden. Bij de laatstgenoemde methode blijft er een blind gebied, de zogenaamde slagafstand, tussen de door het schip gevaren slagen. De kartograaf moet bij de interpretatie van de echoloodgegevens zeer voorzichtig en kritisch interpoleren. Bij het meten op land heeft de geodeet de beschikking over een ingemeten referentievlak, zoals het NAP. Op zee is dit anders. Hier worden referentievlakken zoals MSL (Mean Sea Level), GLLWS (Gemiddeld Laag Laag Water Spring) en GHW (Gemiddeld Hoog Water) gebruikt. Deze referen tievlakken, en hun relatieve ligging ten opzichte van elkaar, worden vastgesteld na analyse van getijgegevens over län gere periode. Zolang de meting in de buurt van de kust plaatsvindt is er een relatie te leggen met het NAP, maar verder naar buiten kan dit niet. Dieptes worden gekarteerd ten opzichte van een dusdanig laag referentievlak (bijvoorbeeld GLLWS), dat de kaartge bruiker bijna altijd meer water zal aantreffen. In het geval van dieptes noemt de kartograaf het referentievlak ook wel reductievlak. Onderdoorvaarthoogtes daarentegen worden ten opzichte van een zo hoog mogelijk referentievlak gege- ven (bijvoorbeeld GHW), zodat de kaartgebruiker meestal meer ruimte zal hebben om onder een brug door te varen. Onzichtbaarheid van gegevens Veel gegevens die in de nautische kaarten verwerkt zijn, zijn onzichtbaar. Dat wil zeggen, ze liggen onder water of zijn niet in fysieke vorm te zien. Onder water liggende wrakken, kabels, pijpleidingen, boorputten, stenen en muni- tiestortplaatsen worden niet altijd gemarkeerd door beton- ning. Door ze op de juiste positie te karteren, weet de kaart gebruiker waar hij een gevaar kan verwachten of waar hij niet mag ankeren. Niet fysieke zaken als routeringsmaatregelen, verkeersbe- geleidingssystemen, marifoonkanalen van havens en heli- copterbeloodsingsgebieden zijn op het water niet zichtbaar, maar van groot belang voor de navigatie. De kartograaf probeert alles zo eenduidig mogelijk en in kleuren, die ook 's nachts leesbaar blijven, te karteren. De kaartgebruiker mag nooit in verwarring gebracht worden. Voor de aanvul- lende informatie worden boekwerken uitgegeven. Het is bijvoorbeeld niet doenlijk om meldprocedures voor een ver- keersscheidingsstelsel te karteren. Kenbare punten De kaartgebruiker maakt bij kustnavigatie gebruik van ken bare punten, zoals kerktorens en schoorstenen. Daarom pro beert de kartograaf de exaete positie van kenbare punten te achterhalen, evenals de kenbaarheid vanaf het water. Bij het gebruik van radar kan de definitie van kenbaarheid veran deren, iets wat visueel niet erg kenbaar is, bijvoorbeeld een spoorlijn op een dijklichaam, kan op de radar kenbaar zijn en daarom toch gekarteerd worden. Kustlijn De kustlijn in Zeekaarten en Hydrografische Kaarten wordt gedeftnieerd als de lijn van Gemiddeld Hoogwater. Het is lastig om aan goede kustlijnen te komen. De kustlijn op luchtfoto's kan op elk willekeurig tijdstip gefotografeerd zijn en is hierdoor moeilijk/niet bruikbaar. Meestal wordt gebruik gemaakt van werktekeningen, rivier- en kustkaarten van RWS en lodingskaarten. Aangezien het grootschalige kaarten betreft, moet er meestal flink gegeneraliseerd wor den. Toenemend gebruik GPS Het gebruik van GPS-(Global Positioning System-)metin- gen in de nautische kartografie heeft invloed op de nauw- keurigheid van het meten en op het kaartgebruik. GPS wordt steeds meer gebruikt bij hydrografische opne- mingen, inmeten van kenbare punten, betonning enzovoort. Er is een verschil in nauwkeurigheid tussen GPS (100- 300 m) en Differential GPS (1-5 m). Bij hydrografische opnemingen wordt gebruik gemaakt van DGPS, maar de kaartgebruiker heeft meestal een gewone GPS-ontvanger aan boord. Het is overigens ondoenlijk om op körte termijn alles opnieuw in te meten en te karteren. Veel gegevens in de kaart zijn gebaseerd op relatieve lokale plaatsbepalingssystemen met hun eigen geodetische grond- KT 1994.XX4 20

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Kartografisch Tijdschrift | 1994 | | pagina 22