10 meter een hoogtepunt gemeten. Als referentie zijn in het te fotograferen terrein paspunten aangebracht, waarvan de ligging en hoogte nauwkeurig is ingemeten door landme- ters. Jarkus-bestand- Sinds 1963 worden de gegevens van de hoogte- en diepte- metingen samengevoegd en per raai opgeslagen in het zogeheten Jarkus-bestand (JAaRlijkse KUStmetingen bestand). De koppeling is mogelijk omdat de hoogtemetin- gen vooral bij laagwater opgenomen worden en de diepte- metingen nabij het Strand met hoogwater, waardoor een overlap ontstaat. Met dit gegevensbestand zijn we in Staat om per raai of kustvak na te gaan in welke mate er kustaanwas (sedimen- tatie van zand) dan wel kustachteruitgang (erosie) heeft plaatsgevonden. Wanneer de trend vanuit het verleden doorgetrokken wordt, krijgen we inzicht in de toekomstige ontwikkeling. Samen met de kennis van de kustprocessen die in de loop van de tijd is opgebouwd, kunnen we de kust- lijnontwikkelingen in de körnende decennia redelijk voor- spellen. De grote lijnen van de erosie-sedimentatie patronen längs de Nederlandse kust zijn inmiddels bekend. De basiskustlijn Op basis van de nota Kustverdediging na 1990, beleidskeu- ze voor de kustlijnzorg (1990) is in 1990 gekozen voor het 'dynamisch handhaven' van de kustlijn. De ligging van de kustlijn op 1 januari 1990 is daarvoor maatgevend. Deze kustlijnligging is afgeleid uit de eerder genoemde kustme- tingen over de periode 1980 t/m 1989 en wordt de basis kustlijn genoemd. De basiskustlijn kan aldus worden opge- vat als de norm voor het handhaven-beleid. Deze norm wordt jaarlijks getoetst. Als bij de toetsing van de kustlijn blijkt dat de norm is overschreden, of dreigt overschreden te worden, moet er worden ingegrepen. In het algemeen betekent dit dat een zandsuppletie wordt uitgevoerd (van HEUVEL HILLEN, 1992). Met uitzondering van dijken en andere kustverdedigings- werken zonder voorliggend Strand, is voor de gehele Neder landse kust een basiskustlijn berekend. Voor de strandvlak- ten - met name de uiteinden van sommige Waddeneilanden - geldt dat zo min mogelijk wordt ingegrepen in de natuur- lijke ontwikkeling, zolang de eilanden als een geheel blij- ven bestaan. Metingen aan oude kaarten van de Waddenzee Bij bestudering van de getijmetingen uit Amsterdam van 1700 tot 1930 (daama is de Zuiderzee afgesloten) blijkt dat het zeeniveau niet gestegen is tussen 1700 en 1870. Pas rond 1870 vond een abrupte stijging plaats die nog steeds voort duurt (de ronde, 1988). Om te achterhalen of er een relatie bestaat tussen de zeespiegelstijging en de morfologi- sche veranderingen, is van het Waddengebied bijvoorbeeld een groot aantal kaarten tussen 1690 en 1990 vergeleken. Daarbij is gekeken naar de veranderingen van de stroom- geulen tussen de Waddeneilanden. Voor de Texelstroom kon worden vastgesteld dat de gemiddelde diepte na 1870 veranderd is van 13 m naar 22 m. Bij bestudering van oude dieptekaarten komt men een drie- tal problemen tegen: de bepaling van de schaal. de maat- eenheid van de dieptecijfers en de hoogte van het gebruikte niveauvlak. Op de meeste kaarten is dat wel aangegeven, maar in de loop van de jaren zijn veel verschillende maten gebruikt en de grootte ervan kan per gebied verschillen. De roeden en eilen werden hoofdzakelijk gebruikt voor schaal- stokken en lengtematen; de voet, vadem en palm hoofdza kelijk voor diepten. Het komt ook voor dat de schaal in Rhynlandsche roeden is aangegeven en de diepten in Amsterdamsche voeten. En Rhynland had kleinere roeden maar grotere voeten dan Amsterdam. Zeekaarten uit de 19e eeuw geven de diepten meestal in palmen ten opzichte van gemiddeld laagwater en latere zeekaarten in decimeters ten opzichte van laag laagwater spring. Kaarten De Kust- en Oeverkaart schaal 1:2.000 bestaat uit 825 bla- den op AO-formaat (figuur 2). Hiervan bedekken 667 bla- den de gehele kust van de Noordzee en Waddenzee en 158 bladen de oevers van de Wester- en Oosterschelde. De instructie voor deze kaart is gelijk met die voor de kustme- ting in 1962 vastgesteld. De bladen worden onregelmatig herzien. Het gekarteerde gebied loopt van 200 meter achter de zeedijk of zeereep tot 800 meter in zee. Het is een topo- grafische kaart met een sterke nadruk op de hoofdwaterke- ring met bijbehorende kustwerken en op de hoogteligging van duinen, Strand en waterbodem. De inwinning geschiedt fotogrammetrisch en vormt in feite een uitbreiding op de kustmeting. Het produktieproces is in de loop der jaren sterk geautomatiseerd en sinds kort wordt ook een digitaal bestand geleverd, naast de analoge kaart. De reden hiervoor is niet alleen de technische vooruitgang, maar ook de Ont- werp-wet op de Waterkering. Deze wet steh nieuwe eisen aan het technische beheer van de waterkeringen en draagt ook bepaalde beheerstaken van Rijkswaterstaat over aan waterschappen en provincies. Deze nieuwe klanten moeten meebetalen, maar kunnen daarom ook nieuwe eisen aan de kaart stellen. Voor het beheer van duinen en buitendijkse gebieden maakt de Meetkundige Dienst in opdracht vegetatiekaarten, meestal op schaal 1:5.000 en 110.000, soms 1:25.000. Ze zijn er onder meer van alle waddeneilanden. De kaarten hebben een uitgebreide matrix-legenda en worden begeleid door een handleiding of toelichting in rapportvorm. Aan- vankelijk werden alleen zwart-wit kaarten vervaardigd; de eerste kleurenkaart kwam in 1986 op een Scitex Response 280 (een kartografisch opmaaksysteem) tot stand (damoi- SEAUX van stokkom, 1986). De inwinning gebeurt door interpretatie van false-colour luchtfoto's en door terreinop- namen. Sinds 1992 wordt voor de verwerking Arc/Info (een GIS-pakket) gebruikt. Hierdoor is het mogelijk om zowel kaarten als bestanden te leveren, maar ook om ontwikkelin- gen in de vegetatie via opvolgende karteringen te analyse- ren. Het rapport Kustlijnkaarten verschijnt sinds 1992 jaarlijks en bevat 105 kaarten op schaal 1:25.000, die ieder een KT 1994.XX.4 25

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Kartografisch Tijdschrift | 1994 | | pagina 27