i995_XXI'3
KARTOGRAFISCH TIJDSCHRIFT
communicatiever maken van de rappor-
ten. Dit kan door meer visualisatie toe te
passen, door meer schetsen, doorsne-
den, foto's enzovoort.
De heer B.G. Henning reageert vanuit
het standpunt van de kartograaf op al
deze eisen. Voor het grootste gedeelte is
hij het met Moen eens. De nieuwe rol
van de kartograaf wordt toegejuicht.
Als groot probleem ziet hij echter het
globaliteitsconcept. Het is niet duide-
lijk wat globaal eigenlijk is en welke
mate van detail er nodig blijft om toch
een duidelijk beeld te scheppen. In de
praktijk blijkt het moeilijk te zijn hier
in een evenwicht te vinden. Dit bleek
ook duidelijk uit een recent experiment
dat uitgevoerd is in het kader van de
decentralisatie naar provinciaal niveau.
Een aantal afdelingen werd gevraagd
een thema in beeld te brengen volgens
de nieuwe eisen. Achteraf zou dan
gekeken worden of uit deze produkten
een algemene standaard gedefinieerd
zou kunnen worden. Het bleek dat er
totaal verschillende opvattingen bestaan
over de begrippen globaliteit en detail.
De ene keer werd het thema veel te glo
baal uitgewerkt en de ander keer veel te
gedetailleerd. Het zal nog heel wat
moeite kosten op dit punt overeenstem-
ming te bereiken. Vooral in een gede-
centraliseerde organisatie zal dat een
hele kluif worden.
Schetspraat
De heer J.E.P. de Vries gaat vervolgens
in op de rol die de ontwerper speelt bij
de totstandkoming van de globale,
schetsmatige plankaart. De ontwerper
maakt daarbij deel uit van de planvor-
mingsgroep zodat hij zieht heeft: op de
belangrijkste prineipes die verwerkt zijn
in de nieuwe plannen. Het is de taak
van de ontwerper om deze prineipes in
beeld te brengen, zodanig dat er een
globaal beeld ontstaat met daarin de
hoofdlijnen van de planningsgedachte.
Het daarbij gebruikte visualiserings-
middel wordt door De Vries vormentaal
genoemd; het uitbeelden van de belang
rijkste prineipes in een schets. Aange-
zien het hier gaat om een globaal beeld
hoeft het niet een geometrisch correct
beeld te zijn. De gebruikte middelen en
het ontwerp van de kaartschetsen zijn
niet gebonden aan richtlijnen, maar
worden verzorgd door de ontwerper.
Het is daarom van groot belang dat de
vormentaal ook door anderen wordt
begrepen. Deze kennis zou er ook toe
kunnen leiden dat er meer gebruik
gemaakt wordt van vormentaal.
Ook J.C.T. Boll wijst op het gebrek aan
kennis en ervaring als het gaat om met
de creatieve vormentaal te werken. Hij
meent dat er tot nu toe binnen de kar-
tografie te weinig ruimte en aandacht is
geschonken aan de creatieve uitleving.
Vandaar dat een aantal personen dit
deelgebied van de kartografie nu verder
aan het uitwerken is. De nadruk ligt
daarbij op het leren toepassen van je
creativiteit door er actief mee bezig te
zijn. Deze exploratieve activiteit heeft
tot doel te onderzoeken in hoeverre
andere middelen en methoden gebruikt
kunnen worden om de huidige werk-
wijzen binnen de kartografie uit te brei-
den naar een creatieve kartografie. Door
deze praktisch gerichte aanpak kan men
met de opgedane kennis en vol enthou-
siasme, meer durf ontwikkelen om cre-
atiever bezig te zijn. De aanzet tot het
gebruiken en onderzoeken van creatieve
middelen en methoden is volgens Boll
dus nu gezet. Het is nu aan de overige
kartografen om zieh ook op een actieve
manier bezig te houden met deze cre
atieve schetsmatige kartografie.
gis en kartografie
De LBL verzamelt en verwerkt veel
ruimtelijke informatie. Daarom werd
de invoering van GIS in 1989 als een gro-
te kans gezien om de informatievoorzie-
ning ten behoeve van de voorbereiding
en uitvoering van projecten te verbete-
ren. Om alle medewerkers zo snel
mogelijk te kunnen laten werken met
de Arclnfo-software is gekozen voor het
ontwikkelen van centrale gebruiks-
vriendelijke applicaties, waarmee in de
provinciale afdelingen zonder veel op-
leidingstijd gewerkt zou kunnen wor
den. In 1994 heeft er een evaluatie van
de eerste jaren GIS-gebruik plaatsgevon-
den. De heer W. J. Kragten vat de
belangrijkste conclusies hiervan samen.
Op het gebied van de hardware bleek
het geringe aantal werkplekken een
knelpunt, waardoor een snelle versprei-
ding van GIS-kennis belemmerd werd.
De beperkte mogelijkheden om met
een penplotter een mooie kaart te
maken, is een ander knelpunt. Momen-
teel wordt een uitbreiding van het aan
tal werkplekken gezocht in pc's met
geschikte Software. Tevens worden de
outputfaciliteiten van de provincie uit-
gebreid met A3-plotters. Op het gebied
van de Software zijn de knelpunten te
vinden bij de reeds genoemde applica
ties. Zo hebben deze bijvoorbeeld geen
uniforme userinterface, de doorlooptijd
is hoog en het combineren van opgesla-
gen gegevens blijkt moeizaam te verlo-
pen. Het lijkt beter het beleid van cen
trale applicaties los te laten en meer
flexibel te werk te gaan. Een volgend
knelpunt is de beschikbaarheid van de
digitale gegevens. Een oplossing hier-
voor wordt gevonden door wat betreff
de inzet van GIS-hulpmiddelen mee te
groeien met de nieuwe landinrichtings-
projecten, waardoor vanaf het begin van
het project gegevens digitaal beschik-
baar komen. Ten slotte kwamen er een
aantal belangrijke vragen met betrek-
king tot mens en organisatie aan het
licht. Moet GIS een specialisme worden
binnen LBL of moet de kennis zoveel ver-
spreid worden zodat iedereen toegang
tot de techniek heeft? Nu wordt zoveel
mogelijk naar dat laatste gestreefd. Wat
zou de taakverdeling moeten zijn tussen
de voornaamste gebruikers, namelijk de
tekenkamer en de planvormers? De
grenzen tussen deze afdelingen zullen
gaan vervagen. Een projectgroep zal zieh
gaan bezighouden met deze zaken en
met de vraag hoe GIS het best gei'nte-
greerd kan worden in bestaande metho
den van planvorming en evaluatie.
AI met al kan er geconcludeerd worden
dat LBL wel heel erg in beweging is.
Mevrouw Hogendoorn vraagt zieh af
of het niet een beetje te veel van het
goede is. Is er bijvoorbeeld niet te veel
vrijheid tot decentralisatie? Zijn de
nieuwe concepten werkbaar? Er moet
in ieder geval voor uitgekeken worden
dat het hele project niet in de modder
wegzakt.
K. Hekman, P. van DoeLand,
M. WiUemsen en T. Smits
Verslag van de studiemiddag van
de werkgroep voor de
Geschiedenis van de Kartografie
op 12 mei 1995 te Haarlem
In samenwerking met het Rijksarchief
in de Provincie Noord-Holland organi-
seerde de NVK-werkgroep voor de Ge
schiedenis van de Kartografie op 12 mei
1995 een studiemiddag.
Na een kort welkomstwoord door Jan
Werner, voorzitter van de werkgroep, en
een körte inleiding was het woord aan
dr. H.M. Brokken, rijksarchivaris, die
de aanwezigen de gang van zaken bin
nen het rijksarchief uiteenzette. De ont-
staansgeschiedenis, de opbouw van het
archief en de situatie van dit moment
werden belicht.
Waren er tot in de 19c eeuw allerlei
archiefbewaarplaatsen, in 1918 werd de
Archiefwet van kracht waarbij de provin-
cies verplicht werden overdracht te doen
aan het Rijk. Tot die tijd bestonden er
drie archieven: het rijk, de provincie en
de particuliere (wetenschaps-) archieven.
Er waren wetsaanpassingen in de jaren
1962 en 1995. In alle onderdelen treffen
102