1 Het voorkömen van pereeptieve Problemen KARTOGRAFISCH TIJDSCHRIFT I995-XXI-3 Figuur 5. Het optreden van kleuronrust. Bij de tweede groep efFecten treden er, door interactie tussen de verschallende Stimuli, andere waarnemingseffecten dan kleurverandering op. Ten eerste kan er bij bepaalde kleurencombinaties spra- ke zijn van kleuronrust, waarbij de kleu- ren in beweging lijken te zijn. Het effect komt het sterkst tot uiting bij combina- ties van sterk verzadigde rode en blauwe tot groene kleuren [3]. zoals bijvoor- beeld in figuur 5. Er kan 00k onrust ontstaan bij een regel- matige afivisseling van vlak naast elkaar liggende lijnen. Dit effect wordt gede- monstreerd in figuur 6. Het 00g pro beert elke lijn in deze figuur afzonderlijk waar te nemen, maar Verwart' zieh daar- bij veelvuldig met de ernaast liggende (en sterk gelijkende) lijnen, waardoor er een soort beweging lijkt te ontstaan. Verder treedt er nog een flikkerend effect op, doordat de reeeptoren in het 00g in groten getale min of meer gelijk- tijdig door het patroon worden in- en uitgeschakeld. Door interactie tussen twee waargeno- men kleuren kan 00k het effect van kleurstereoscopie optreden, waarbij er een verschil in diepteligging zichtbaar wordt tussen verschillend gekleurde vlakken. Dit effect treedt met name op bij kleurencombinaties die spectraal ver uit elkaar liggen, zoals rood en blauw. Het wordt veroorzaakt door de verschil- len in breking van licht met verschillen- de golflengten in het 00g [8]Het effect kan met name worden tegengegaan door gebruik te maken van minder ver zadigde kleuren. Het effect is helaas te zwak en te onvoorspelbaar om op een kaart een derde weergavedimensie te Figuur 6. Het optreden van onrustveroor zaakt door elkaar regelmatig afvisse- lende lijnen. De fysieke toestand van het 00g De fysieke toestand van het 00g is van grote invloed op de kleurwaarne- ming. Daarbij kunnen twee hoofdoorzaken van een verminderd vermögen om kleuren waar te nemen worden onderscheiden. Allereerst de invloed van de ouderdom. Met het toenemen van de leeftijd wordt de ooglens minder doorzichtig. De lens vergeelt enigszins, waardoor als het wäre continu door een geel-filter wordt gekeken [4]. Hierdoor neemt het vermögen af om blauw waar te nemen. Een ander gevolg van de ouderdom is de afname van de hoeveelheid pigment in de kegeltjes; 00k hierdoor wordt de kleurwaar- neming negatief bei'nvloed. Een tweede belangrijke oorzaak van een verminderd vermögen tot kleur- waarneming vormen de mogelijke defecten aan het visuele systeem. Bij ongeveer 8% van de mannen en 0,5% van de vrouwen is er sprake van afwij- kend kleurenzien [4,5]. De meest afwijkende vormen ontstaan daarbij door het in het geheel niet funetioneren van twee of van alle drie de soorten kegeltjes waarmee kleurstimuli worden omgezet in een zenuwsignaal. De drie verschillende soorten kegeltjes zijn ieder maximaal gevoelig voor licht met een bepaalde golflengte. Bij het niet of niet goed funetioneren van twee of drie soorten kegeltjes is het onmogelijk om enig onderscheid tussen ver schillende kleuren te maken; er worden uitsluitend verschillen in helderheid waargenomen. Algemener zijn stoornissen waarbij 66n van de kegeltjes-soorten niet of niet goed funetioneert. In dat geval draagt de golflengte waarvoor dat type kegel- tje het meest gevoelig niet (of in mindere mate) bij aan de kleurwaarneming. Daarbij komt het ongevoelig zijn voor respectievelijk groen en rood het meeste voor. In beide gevallen is de kleurenwereld opgebouwd uit gele en blauwe tinten. bieden. Tot slot kan het zogenaamde 'Liebmann-ejfect' optre den, wanneer er in een afbeelding verschillende kleuren met gelijke helderheid worden gebruikt. Het onderscheid tussen de verschillende kleuren is in dat geval uitsluitend te maken met behulp van het chromatische kanaal van het visuele sys teem. De ruimtelijke resolutie van dit kanaal is echter minder goed dan die van het achromatisch kanaal. Hierdoor wordt het beeld minder scherp en het scherpstellen op de afbeelding wordt bemoeilijkt [5]. Overige effecten Tot de overige efFecten worden hier de efFecten gerekend die de (kleur)waarneming wel (kunnen) be'invloeden, maar die niet direct samenhangen met duur en intensiteit van Stimuli of met de interactie tussen Stimuli. Het eerste aspect dat hier wordt behandeld, is de verandering in kleurgewaarwording door een verandering van de verzadigingsgraad van een kleur. In het alge- meen lijkt een verzadigde kleur helderder te zijn dan een min der verzadigde kleur met dezelfde fysische helderheid. Dit effect, het zogenaamde 'Helmholtz-Kohlrausch effect' [9]wordt gede- monstreerd in figuur 7. Verder neemt door het toevoegen van wit licht aan een bepaalde kleurstimulus niet alleen de verza- diging van de oorspronkelijke kleur af, maar verändert 00k de kleurtoon [3]. Dit effect, het zogenaamde Abney-effect', wordt in figuur 8 gedemonstreerd. Een derde aspect dat kan worden genoemd is het McCollough- t'. Bij dit (complexe) effect is de kleurwaarneming gekop- peld aan een bepaalde orientatie. Het effect kan in enkele zeer bijzondere omstandigheden optreden, met name bij het gebruik van kleurenrasters. Het effect is zwak, maar kan zeer langdurig nawerken. Voor een uitgebreide beschrijving wordt verwezen naar Walraven [3] Het mag duidelijk zijn, dat pereeptieve effecten voor veel Pro blemen kunnen zorgen bij het gebruik van kleur op een kaart. 3

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Kartografisch Tijdschrift | 1995 | | pagina 73