m
I995-XXI-3
KARTOGRAFISCH TIJDSCHRIFT
in geografische zin dat zieh in grondstoffen, bewoning enzo-
voort van de aangrenzende delen als een zelfstandig geheel
onderscheidt [i]In de laatste betekenis heeft een omkering
van rangorde plaatsgevonden in die zin dat de mens later
kwam dan het landschap als eenheid in geografische zin. Bij
het binnentrekken van een nieuw landschap tracht de mens
dat gebied te leren kennen vanuit de elementaire behoefte aan
eten, drinken, veiligheid en dergelijke. Men reageert daarbij
op de mogelijkheden die de natuur biedt. Dat wat we nu een
geograßsche eenheid noemen had toen de mens binnentrok
speeifieke natuurlijke kwaliteiten die medebepalend zijn
geweest voor de keuzes die een cultuur gemaakt heeft. De
mens geeft bewust en onbewust vorm aan het landschap en
rieht een gebied in vanuit elementaire behoeften, de zieh ont-
wikkelende kennis en ontstane sociale verhoudingen [2]Het
landschap is een concretisering van al die verhoudingen tussen
het oorspronkelijk natuurlijke landschap en de acties van de
mens met daarop weer de reacties van natuurlijke processen.
Een landschap is 'leesbaar' op het concrete niveau van die
natuurlijke processen en de acties van de mensen. De acties
van de mensen laten zieh daarnaast interpreteren op de motie-
Figuur 1.
Familiarity 1992.
Een fotoboek Over
zuidelijk Afrika,
Botswana en
Zimbabwe.
Het beschrijft dit
gebied vanuit drie
posities, ieder met
een andere vorm
van vertrouwdheid
met de omgeving.
ven die eraan ten grondslag liggen [3].
Deze leesbaarheid heeft zieh in het
Westen in verschillende richtingen ont-
wikkeld. De oudste vormen zijn dan
waarschijnlijk de geografie (waaruit zieh
onder meer de geologie heeft losge-
maakt en verder ontwikkeld), de dicht
en schilderkunst, recenter de archeolo-
gie en culturele antropologie. De weten-
schappelijke diseiplines hebben zieh
gedifferentieerd in vele specialismen.
Wetenschap is de heersende kenvorm in
onze cultuur; een cultuur die met name
door haar in vele opzichten succesvolle
kenvorm van wereldomspannende in-
vloed is.
De landschapsschilderkunst en de
dichtkunst leiden beide een marginaal
bestaan. Dat wil niet zeggen dat ze niet
noodzakelijk zijn. Het afbeelden van
een zelfstandig landschap bestaat in het
Westen pas sinds de Middeleeuwen.
Tot dan was het landschap een decor
voor een verhaal over goden of mensen.
Het waren losse dementen zonder
samenhang met de afgebeelde scene.
De Vlaamse Primitieven begonnen met
achter de biddende heiligen een echt
landschap te schilderen waarin gewerkt
werd, waarin boomgaarden vrucht
droegen door menselijke arbeid onder
het 00g van God. We zien dat het per-
spectief ontwikkeld wordt om uitdruk-
king te geven aan een nieuw groeiend
besef van de ruimte van de wereld. Een
besef dat 00k leidde tot de durf om rei
zen te ondernemen. Het tijdperk van
de 'Grote Ontdekkingsreizen' brak aan.
Steeds verder emaneipeerde de land
schapsschilderkunst. Ruysdael kan als
voorbeeld van de bloeiperiode geno-
men worden. Zijn landschappen ogen
volstrekt natuurlijk, in die zin dat ze
objectieve afbeeldingen lijken te zijn
zoals foto's. Niets is minder waar.
Ruysdael en zijn tijdgenoten dachten
na over natuur, en de plaats van de
mens daarin, over het goddelijke in de
natuur en het recht van de mens op
deelname daaraan. Zij zochten en von-
den Symbolen in het landschap voor
hun gecompliceerde gedachtengangen.
De schilderijen waren dan 00k bren
nen van overweging. De kijkers waren
erop bedacht het afgebeelde landschap
te lezen als een reeks van gedachten
over dood en leven, over god en mens,
over natuur en cultuur [4]
Hedendaagse kijkers van zulke schilde
rijen missen veel van de erin vervloch-
ten gedachtenwereld maar komen toch
nog steeds onder de indruk, vaak
oneindig veel meer dan bij een foto. En
wanneer wij zelfhet landschap trachten
72