Verzamelen van trainingsdata KARTOGRAFISCH TIJDSCHRIFT I995-XXI-4 behulp van een dem (digitaal hoogtemodel) op basis van isolijnen met een interval van 50 m, waar nodig aangevuld met extra hoogtelijnen of -punten [1]. Een test met twintig door het hele beeld verspreide punten gaf een gemiddelde nauwkeurigheid van 23,18 m aan, hetgeen gezien de ruimte- lijke resolutie van 20 m heel behoorlijk is. Er wordt door de Studenten niet geclassificeerd op basis van de drie banden rood, groen en nabij infrarood, maar op een daarvan afgeleid 'vegetatiemodel'. Uit onderzoek is geble- ken dat zo'n model beter geschikt is voor her maken van landbedekkingsclassificaties dan de onbewerkte banden. De modellering resulteert in twee beeiden: een beeld met de 'Leaf Area Index' (lai), hetgeen een maat voor de hoeveel- heid bladgroen is, en een intensiteitsbeeld, waaruit infor- matie over hellingen en de ruwheid van de terreinbedek- king te halen is. Vervolgens wordt de hellingsinformatie met behulp van het eerder genoemde dem geneutraliseerd [2], met als resultaat een gecorrigeerd intensiteitsbeeld (Int- Cor). De twee beeiden, (lai en IntCor) worden bij de uit- eindelijke classificatie gebruikt (figuur 2). Dan volgt de eerste dag in het veld. In groepjes van twee of drie (in 1994 waren er negen groepen) moeten Studenten uit Utrecht en Enschede gezamenlijk trainingsgebieden lokali- seren in het aan hen toegewezen gebied (zie figuur 2; elk ge- bied is ca. 3 km2). Er wordt de groepen aangeraden om eerst een route door het gebied te plannen, zodanig dat een zo groot mogelijk oppervlak bestreken wordt, waarbinnen naar verwachting zo veel mogelijk van de landbedekkings- Figuur 1. Impressie van het veldwerkgebied. Figuur 3. Combinatie van satellietbeeld met toegevoegde wegen (onder) en trans- parante topogra- fische kaart (boven) zorgt voor betere orientatie. klassen aan te treffen zijn. De tijdens eerdere veldwerkoefeningen opgedane ervaring met het gebied kan ze hierbij helpen. Het is de bedoeling dat elke groep probeert om meerdere trainings gebieden van elke landbedekkingsklas- se te verzamelen. De Studenten lopen hierbij tegen een groot aantal Proble men aan. Ten eerste is het niet zo ge- makkelijk om de relatie tussen het sa tellietbeeld en de topografie in het veld te leggen. Wat in het beeld een duide- lijk perceel lijkt, blijkt in werkelijkheid een onregelmatige open piek met va- rierende begroeiing, en andersom is de zo duidelijk aanwezige weg op het beeld niet terug te vinden. Om dit proces enigszins te vergemakkelijken krijgt men in het veld een uitdraai van het satellietbeeld mee waarop een aan tal grotere wegen apart aangeven zijn. Daarnaast wordt 00k een op het beeld passend transparant van de topografi- sche kaart uitgereikt (figuur 3). Is een perceel eenmaal met zekerheid gede- tecteerd, dan moet worden vastgesteld Figuur 2. in welk van de eerder afgesproken De deelgebieden landbedekkingsklassen het valt. Ook per groep dit is niet zo eenvoudig, omdat de be- studenten bij de dekking van veel percelen niet in een verschillende van de klassen onder te brengen is en onderdelen van er ook vaak een menging van klassen de oefening. optreedt, bijvoorbeeld een wijngaard met daarin kersenbomen. deelgebieden voor verzamelen trainingsdata k-nea est neigt maxin tum likelihood classificaties 8 9 1 2 3 4 5 6 7 8 9 1 2 3 4 5 6 7 deelgebieden voor nauwkeurigheidsanalyse Op dat moment is het van groot be lang dat de Studenten de eerder opge dane kennis over remote sensing toe- passen en dus alleen die percelen als trainingsgebieden opnemen die aan de eisen voldoen: ze moeten zo groot zijn dat er minstens negen 'pixels' (beeld- elementen van het satellietbeeld) in vallen, die een eenduidige landbedek- king in een van de onderscheiden klas sen hebben. Bij de instructie wordt er dan ook de nadruk op gelegd dat men beter wat minder trainingsgebieden van goede betrouwbaarheid kan heb ben dan veel gebieden van een discuta- bele kwaliteit (figuur 4). 10

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Kartografisch Tijdschrift | 1995 | | pagina 16