J
KARTOGRAFISCH TIJDSCHRIFT
I996-XXII-I
een theoretisch deel opgetrokken,
waarin wordt nagegaan of er bruikbare
theorieen zijn Over de ontwikkeling
van automatisering en organisatiever-
andering. Uit de confrontatie tussen
de theoretische studies en de praktijk-
resultaten worden praktische aanbeve-
lingen voor toekomstige ontwikkelin-
gen afgeleid. In deze bespreking zal de
nadruk niet op de bestuurlijke of orga
nisatorische aspecten vallen maar op
de kartografische relevantie.
De Studie is opgesplitst in vijf delen.
Het eerste deel, Begripsbepaling en
orientatie op het probleemveld, bevat
een aantal duidelijke definities (waar-
bij niet alle kartografische bronnen ge-
noemd zijn) op het gebied van infor-
matievoorziening, informatiesystemen,
en geeft een overzicht van de ontwik
keling van de (inter)bestuurlijke infor-
matievoorziening vanaf 1968 tot 1993,
dus tot en met de Gemeentelijke
Functionele Ontwerpen, de gbkn en
de Structuurschets Vastgoed-informa-
tievoorziening waarin voor beleids-
doeleinden aanbevolen werd 00k
kleinschalige topografische bestanden
deel te laten uitmaken van kernbestan
den. Belangrijk in dit deel is 00k de
constatering dat er een geleidelijke ver-
schuiving is geweest van een centrale
aanpak naar een decentrale; dat wordt
gereflecteerd in de erkenning van de
autonomie van de gemeentelijke infor-
matievoorziening in de nieuwe ge-
meentewet.
In het tweede deel worden de theo
rieen en modellen over de ontwikke
ling van de invoering van de automati
sering behandeld. De theorie van
Nolan (1974) over de ontwikkelingsfa-
sen bij de invoering van de automati
sering vormt het uitgangspunt; deze
theorie houdt geen rekening met ge-
meentegroottes qua inwonertal, het-
geen volgens Graafland juist bepalend
geweest is voor de ontwikkelingen in
Nederland (zie figuur 1). Er wordt dus
toegewerkt naar een verbeterd analyse-
model. Dat wordt gevonden in de fa-
sentheorie (de ontwikkeling is op te
delen in een aantal stappen die elke ge-
meente achtereenvolgens moet doorlo-
pen) van Kraemer en King (1981) ge-
koppeld aan de gemeentegrootte. In de
delen drie en vier worden de al eerder
genoemde enquetes behandeld: een
onderzoek naar de huidige situatie van
de gemeentelijke automatisering in
Nederland (er is geen sprake van ver-
gelijking van de situatie in Nederland
met de ontwikkelingen eiders in Euro
pa) respectievelijk naar de situatie met
betrekking tot de geo-informatie. In
dat deel worden soms verbanden ge-
legd die onvoldoende ondersteund
worden. Zo wordt er gesteld op basis
van de uitkomsten, dat automatisering
van (karto) grafische Systemen overwe-
gend plaatsvindt nadat al jaren erva-
ring is opgedaan met de automatise
ring van andere Systemen (p. 189).
Deze conclusie suggereert een verband,
maar of een gemeentelijke afdeling
Landmeetkunde en Vastgoedinforma-
tie werkelijk eerst kijkt of de automati
sering van de financiele administratie
bij een andere afdeling gelukt is voor-
dat ze zieh op de grafische informatie
systemen stört, is maar de vraag. Hier
lijkt meer sprake te zijn van een paral-
lelle ontwikkeling. Het feit dat derge-
lijke conclusies door de gekozen struc-
tuur van de Studie driemaal herhaald
worden maakt ze op zieh niet overtui-
gender.
Bij confrontatie van de gesignaleerde
ontwikkelingen en de door Nolan cq.
Kraemer en King voorspelde blijkt dat
Nolan's model niet meer doet dan ont-
wikkelingsrichtingen aangeven, terwijl
Kraemer en King correlaties blootleg-
gen tussen Startdatum van de adminis-
tratieve automatisering, aantal geauto-
matiseerde Systemen, aanwezigheid
van gegevensbanken en netwerken en
het aantal personeelsleden bij gemeen-
ten dat in de automatisering werkt
(dus de gemeentegrootte).
Het onderzoek naar de situatie met be
trekking tot de geo-informatie is ge-
houden bij acht gemeenten: Middel
burg, Gouda, Almere, Delft, Amers-
foort, Leiden, Enschede en Utrecht.
Hoewel meer indicatief dan represen-
tatief worden de resultaten van dit
tweede onderzoek op dezelfde manier
met diagrammen gevisualiseerd als van
het eerste.
Interessante conclusies voor de karto-
grafie zijn dat het geautomatiseerd bij-
houden van kartografische bestanden
geen duidelijk kostenvoordeel en 00k
geen tijdsvoordeel biedt en dat de kos
ten en de eisen aan de opleiding toene-
men naar mate men langer met de au
tomatisering bezig is. Bij de gemeente
lijke afdelingen die zijn gaan automati-
seren ziet men na afloop als het be-
langrijkste voordeel van de kartografi
sche automatisering de kwaliteitsver-
betering. De verwachte kostenbespa-
ring is nergens gerealiseerd, al is er wel
overal sprake van een sterk toegeno-
men gebruiksfrequentie.
De Studie van de geo-informatievoor-
ziening is alleen op de informadevoor-
ziening naar de gemeentelijke afdelin
gen cq. overkoepelende instanties ge-
richt; er is niet naar de burger geke-
ken. Dat die bij de balie geen gedrukte
kleinschalige kaarten meer kan kopen
is niet als een gevolg van de nieuwe
standpunten in de geo-informatievoor-
ziening onderkend. Ook niet bij een
bespreking van de situatie in de ge-
meente Utrecht waar men tot de con
clusie kwam dat de topografische kaart
niet meer als een gemeentelijk basis-
produkt moest worden beschouwd,
maar als een facilitaire dienstverlening
waarvan de kosten toegerekend dien-
den te worden aan de afgenomen Pro
dukten. De Studie is alweer te oud (en
quetes 1988, 1990) om de situatie met
betrekking tot Gis-ontwikkelingen re
levant weer te geven. Wel is aangege-
ven dat men in het algemeen pas na
het op de rails krijgen van de automa
tisering van de kaartvervaardiging
overgaat op het uitbreiden van de
functionaliteit met Gis-functies.
gemeentegrootte
invoering
technologie
externe factoren
ontwikkeling nieuwe technologie
ervaring problemen
technologie wensen
- kostenniveau
(hard- en Software)
(automatiseringswerkzaamheden
tijdsbesteding
- opleidingsniveau
- complexiteitsniveau
organisatieniveau
automatiseringsgraad
houding personeel management
invoering
ontwikkeling
- technologisch
- organisatorisch
59