KARTOGRAFISCH TIJDSCHRIFT I996-XXII-2 latente krachten onder de inheemse bevolking te mobilise- ren. In 1899 startte hij, bij wijze van proef, een driejarige opleiding van jonge Indonesiers tot topograaf. Hoewel vroegere tewerkstelling van inheemsen, meestal zonen uit regentenfamiiies, voor terreinwerk onbevredigend was ver- lopen, werd deze systematische aanpak, bedoeld voor jonge lieden van verschillende landaard met een lagere-school op leiding, een succes en in 1902 werden de eerste inheemsen bij de opnemingsbrigades ingedeeld. Een beperkt aantal van hen werd ingeschakeld als verkenner belast met het verza- melen van kennis van weinig bekende, minder toegankelij- ke gebieden zoals Nieuw-Guinea en Atjeh. Hoewel in de ei- gentijdse berichtgeving weinig aandacht aan deze initiatie- ven werd besteed, waren zij voor het voortbestaan en goed functioneren van de TD uitermate belangrijk. Twintig jaar later bestond het opnemingspersoneel overwegend uit in heemse krachten. In 1935 was hun aandeel zelfs gestegen tot 75% van de totale sterkte [11, (1935)]. Zonder hun inzet was de kartering van de archipel vroeg of laat vastgelopen. Centraiisatie van het meet- en karteerwezen Enthoven's toekomstvisie werd geleid door de gedachte dat de TD niet alleen het militair maar het algemeen belang be- hoorde te dienen. In dit licht moet zijn streven gezien wor den naar centralisatie van het meet- en karteerwezen in de archipel, waarbij een leidende rol aan de TD werd toege- dacht. Hij slaagde er in deze denkbeeiden goeddeels te ver- wezenlijken. De volgende toelichting lijkt hierbij noodzakelijk. Als ge- volg van de geringe capaciteit van de TD en haar specifiek militaire taak hadden diverse burgerdepartementen in de tweede helft van de 19c eeuw zelf driehoeksmetingen en ter- reinopnames ter hand genomen [9]. Zo verrichtte de Dienst voor het Mijnwezen in 1858 al to- pografische opnemingen op het tinrijke eiland Bangka. Staatsspoorwegen volgden op Java in de jaren 1860. De Dienst van het Boswezen besloot in 1883 tot geregelde op- neming van de djatibossen op Java en had sedert 1897 een groep opnemers in vaste dienst. Ook de Dienst der Irrigade maakte vanaf 1885 ten behoeve van bevloeiingswerken haar eigen kaarten. Voorts was de Kadastrale Dienst sedert 1879 bezig met de opmeting van zowel eigendomspercelen als belastingplichtige inheemse bouwgronden, het laatste ten behoeve van de tijdens het Engelse interregnum (1811-1816) door Raffles ingevoerde grondgebruiksbelasting, de land- rente. Dit werk was door gebrek aan vaklieden uiterst lang- zaam gevorderd. Omstreeks de eeuwwisseling was nog siecht een derde van de inheemse bouwgronden op Java en Madoera gekarteerd [11, (1906)] Deze 'burgerkarteringen' vonden veelal zonder onderling overleg plaats, zodat dubbele metingen voorkwamen en hermetingen noodzakelijk bleken, waardoor onnodige kos ten werden gemaakt. Reeds in de jaren 1870 werd gepleit voor een eenhoofdige leiding van de landskartering onder toezicht van een commissie bestaande uit vertegenwoordi- gers van belanghebbende diensten. De eerste serieuze po- ging dit te realiseren dateert van 1892 toen de Minister van Kolonien voorstelde alle opnemingswerkzaamheden en de vervaardiging van alle kaarten op te dragen aan de TD. Elk Departement dat kaarten nodig had zou voor de vervaardi ging daarvan bij de TD, dat wil zeggen bij de Generale Staf, moeten aankloppen. Het plan ontmoette echter zoveel te- genstand dat voorlopig aan realisering niet viel te denken. Ook niet toen het in 1900 in afgezwakte vorm werd inge- diend. Wel resulteerde het overleg in datzelfde jaar in de vorming van een studiecommissie, waarin Kadaster, To- pografische Dienst, Boswezen, Mijn wezen, Irrigatie en Staatsspoorwegen zitting hadden, die onder voorzitter- schap van Enthoven de onderhande- lingen hervatte. Ook ditmaal bleek de eenhoofdige leiding over alle karte- ringswerkzaamheden niet haalbaar. Men werd het echter eens over een compromisvoorstel dat in 1905 door de Indische regering werd goedgekeurd. Bij dit zogenaamde Centralisatiebe- sluit werd vastgesteld, dat karteringen van enige omvang die een algemeen karakter droegen voortaan door de TD zouden worden uitgevoerd. Vervolgens werden de landrentemetingen inte- graal van het Kadaster naar de TD overgeheveld. In de derde plaats werd de TD belast met de reproduktie van alle door andere departementen ver- vaardigde kaarten. Tenslotte werd een Permanente Commissie in het leven geroepen onder voorzitterschap van de chef van de TD met de opdracht de op- nemings- en karteringswerkzaamheden van de verschillende dienstvakken te coördineren [9]. Het is kenschetsend voor het gezag van Enthoven dat al spoedig na zijn af- treden de Permanente Commissie aan betekenis inboette. Onenigheden tus- sen de belanghebbende diensten leid- den er toe dat vergaderingen achterwe- ge bleven, zodat er van het beoogde overleg jaren lang weinig terecht kwam. Naar aanleiding van discussies in de Tweede Kamer trachtte de rege ring in 1918 de Commissie nieuw leven in te blazen, een poging die nadien zonder veel succes nog enige malen werd herhaald [8] Landrentemetingen Het belangrijkste resultaat van het cen- tralisatiecompromis, de overheveling van de Landrentekartering naar de TD, overleefde de onenigheden. Enthoven slaagde er in körte tijd in om drie land- rente-opnemingsbrigades op te richten, een krachttoer die lukte omdat voor landrentemetingen minder geodetische en kartografische bekwaamheden nodig waren dan voor triangulatie of kartering. Vervolgens werd de produk- tie van landrentekaarten op basis waar- van grondbelasting werd gei'nd, ge- 10

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Kartografisch Tijdschrift | 1996 | | pagina 20