KARTOGRAFISCH TIJDSCHRIFT
I996-XXII-Z
scheiden van de registratie van eigen-
domspercelen die aan hogere nauwkeu-
righeidseisen moesten voldoen, een
taak die bij de Kadastrale Dienst bleef.
Deze splitsing leverde een niet geringe
tijdsbesparing op. De nieuwe brigades,
in 1910 nog aangevuld door een vierde,
slaagden er in tien jaar tijd in de in-
heemse bouwgronden op Java en Mad-
oera ter grootte van 67.000 km2 op
desakaarten 1:5000 vast te leggen, een
prestatie die door velen voor onmoge-
lijk was gehouden.
De succesvolle metingen van de td
maakten een einde aan de lange lij-
densweg van het landrente-onderzoek
op Java en legden de grondslag voor
een volledige en betrouwbare kartering
van de belastingplichtige gronden en
de daarop gebaseerde aanslagen. Hier-
door kon paal en perk worden gesteld
aan de in de desahuishouding voorko-
mende misbruiken. Zij leidden tot een
billijker verdeling van lasten hetgeen de
sociale rust in de desa ten goede kwam.
Ook 's-lands kas profiteerde van de
nieuwe regeling. Omstreeks 1908
bracht de Landrente 18 miljoen gülden
per jaar op [10].
Daar in het kader van de nieuwe taken Figuur 2. J.J.K.
frequenter contacten met burgerdepar-
tementen in het verschiet lagen, be-
pleitte Enthoven een grotere zelfstan-
digheid van de TD. Bij herhaling be-
toogde hij dat de Dienst pas als zelf-
Enthoven, chefvan
de Topografische
Dienst van Neder-
lands-Indie van
1897 -1909.
standig onderdeel van het Departement van Oorlog goed
zou kunnen functioneren. In 1907 vonden zijn betogen ge-
hoor en werd de TD inderdaad van de Generale Staf afge-
scheiden en verheven tot een zelfstandig onderdeel van het
leger. Slechts de verkenners bleven nog tot 1924 onder de
Generale Staf ressorteren. Voortaan was Hoofd td rechtst-
reeks ondergeschikt aan de Legercommandant, waardoor
een vlotte afdoening van zaken binnen bereik kwam [7].
Jaarverslagen
Als gevolg van de centralisatie en de daarbij beoogde coör-
dinatie van werkzaamheden werd regelmatige informatie
over de activiteiten van de td voor de overige takken van
Staatsdienst van essentieel belang. De summiere verslagge-
ving over de Dienst in de voor de regering in Den Haag be-
stemde jaarlijkse Koloniale Verslagen was niet langer toerei-
kend. Ten einde in deze nieuwe behoefte te voorzien startte
Enthoven in 1905 de uitgave van Jaarverslagen van de dienst
waarin aan de hand van kaartbijlagen een overzicht werd
gegeven van de onderhanden zijnde operaties, de ervarin-
gen daarbij opgedaan, de personeelsbezetting en de ge-
maakte kosten. Voorts bevatten deze jaarboeken, niet zel-
den tweedelig, zogenaamde Bijdragen van Gemengde Aard
met artikelen van medewerkers van de Dienst over land-
meetkundige, geografische en kartograhsche onderwerpen,
die bijdroegen tot de gunstige reputatie die de publikatie
verwierf.
Door royale distributie kon ook het buitenland van de ver-
richtingen van de td kennis nemen. In de jaren 1920 wer
den de jaarverslagen verzonden aan 30 nationale karterings-
instanties en aan 26 buitenlandse bibliotheken [n, (1929)].
Dat het beoogde effect beneden de verwachtingen bleef,
blijkt uit de klacht in 1929 dat er in het buitenland over de
kartering van Nederlands-Indie foutieve voorstellingen
heersten. Misvattingen in het Geographical Journal en in het
standaardwerk van de Duitse kartograaf Max Eckert moes
ten worden weerlegd. In de crisisjaren 1930 werden de Jaar
verslagen door bezuiniging sterk beknot. Onder meer vielen
de Bijdragen van Gemengde Aard daaraan ten offer. Het
laatste Jaarverslag is van 1939.
Einde van de onthoudingspolitiek
De ambtsperiode van Enthoven viel samen met een ingrij-
pende wijziging van de regeringspolitiek ten aanzien van de
eilanden buiten Java, de zgn. Buitengewesten. Hoewel in de
periode 1830-1894 bij openlijke miskenning van het Neder-
lands gezag strafexpedities plaats vonden hadden deze geen
blijvend resultaat daar er geen occupatie op volgde. Non-in-
terventie bleef het wachtwoord! Aan de reikwijdte van de
TD Steide dit beleid duidelijke grenzen. Tot ver in de 19c
eeuw bleef de kartering, afgezien van incidentele vluchtige
opnames daarbuiten, tot Java beperkt. Na 1870 kwam er
langzamerhand een einde aan de non-interventie-politiek.
De triangulatie van Sumatra (begonnen in 1883) en de kar
tering van Borneo's Westerafdeling waren de eerste lange-
termijnopdrachten buiten Java. Zij vormden de voorbodes
van het kerend getij. Voorlopig beperkten echter kostbare
ondernemingen als de oorlog met Atjeh (1873-1903) en de
Lombokexpeditie (1894) de manoeuvreerruimte van de re
gering [12].
11